Gepubliceerd op 16-11-2020

Grote Mantelmeeuw

betekenis & definitie

Larus marinus Linnaeus 1758. Wintergast in de Lage Landen, sinds 1993 zeldzame broedvogel in N.

In Thijsse 1944, Van Dobben 1957 en NAE 1958 nog Mantelmeeuw ← genoemd, maar hetbnw. 'Grote' maakt in Kist 1954 al deel uit van de zuidN naam en in CNA 1958 ookvan de officiële N. Ditwas goed ter vermijding van misverstand: er is nl. ook nog de Kleine Mantelmeeuw ←, die in de loop van de 20e eeuw steeds algemener in de Lage Landen voorkwam. In NV 1829 had de soort (marinus) overigens een naam met twéé adjectieven: "Groote zwarte Mantel Meeuw".Houttuyn 1763 noemde Linnaeus' 3e Meeuw, Larus marinus, in het N: Mantel-Meeuw. Houttuyn schrijft hierover: "Dit is de gewoone ZeeMeeuw van Europa, en de grootste onder de Meeuwen. Men vindt 'er inzonderheid op 't Eiland dat aan Tessel vast is, meest uit Duinen en Zandvlakten bestaande, een groote menigte van, dermaate, dat hetzelve, van wegen de Eijeren deezer Meeuwen, Eijerland genoemd wordt." Verder: "Deeze Meeuwen zyn het, waar van men zegt, dat, in hunne Maag, wel eens zeven Haringen te gelyk gevonden zyn. Immers zy hebben byna de grootte van een Gans. De kleur van den Kop, Hals, Keel, Borst en Buik, is spierwit, die van de Rug en de Slagpennen gitzwart; waar tegen wederom de Staartpennen wit zyn, en de Slagpennen witte tippen hebben" (p.146).

< >