Gepubliceerd op 16-11-2020

Fuut

betekenis & definitie

Podiceps cristatus (Linnaeus: Colymbus) 1758 (1).

(2) Algemene benaming voor de leden van de Futenfamilie Podicipedidae. Fuut is een uitsluitend N naam. Hij werd tot voor kort verklaard als klanknabootsing [NEW 1992; vDE 1993; VT 2000]. Wilde dit juist zijn, dan moest hierbij op z'n minst gedacht zijn aan het doordringende bedelend gepiep van de (dons)jongen. Hier zijn geen concrete aanwijzingen voor. Het is ook niet logisch, omdat er ook de naam Foet bestond, met toch een heel andere klank.

Ook E Grebe wordt ongeveer uitgesproken als dit bedelgeluid, maar deze naam wordt opgegeven als afkomstig uit het F, via de toen tierende handel in huiden van deze soort. De uitspraak van F Grèbe komt wél overeen met de rauwe roep, maar dan van de volwassen vogel. {De oudste vermelding van F Grèbe is uit Belon 1555. Het woord komt van oorsprong uit de Savoie, waar het een bepaalde Meeuw zou hebben aangeduid [Gesner 1555 geciteerd in Lockwood 1993]. C&C 1995 schrijven dat in Belon nog drie andere namen voor dezelfde soort staan vermeld: Griaibe, Bègue en Heyson. De veronderstelling dat de F naam een onomatopee is, is al met al tamelijk geloofwaardig.} Steun voor onomatopoëtische oorsprong van de N naam voor deze vogel vindt men in praktisch geen enkele buitenlandse naam voor de soort. Ests Tuttpütt (tutt 'kuif', pütt 'Fuut') lijkt qua klank nog het meest op Fuut.

ETYMOLOGIE De oudste vermelding van de naam is van 1763 [VT2000], dus dit heeft betrekking op de volgende passage in Houttuyn (p.138): "... wy noemen hem [Linnaeus' Colymbus cristatus] Aarsvoet, Foet of Fuut." Opmerkelijk dat de naam Fuut pas als derde in een serie synoniemen wordt vermeld, waarbij men bovendien sterk de indruk krijgt dat deze namen in de gegeven volgorde zijn ontstaan: de scherpe [s] in Aarsvoet ← zal assimilatie van de vtot f als gevolg hebben gehad, waardoor men uitspreekt [aarsfoet]. Laat men uit gemakzucht (of uit gêne!) de eerste lettergreep weg, dan krijgt men de tweede naam uit het rijtje: Foet ←.

Uit het bovengegeven citaat uit Houttuyn 1763 mag men wel opmaken dat Fuut een gewijzigde uitspraak is van een oorspr. Foet, wat gewoon 'voet' betekende en is blijven staan als rest van Aarsvoet (=vogel met de voeten aan de aars = vogel met sterk achterwaarts geplaatste poten, wat ook de betekenis is van Podiceps, vgl. ook D Steißfuß en Arschfuß). Het ligt evenwel in de lijn der verwachting dat men ten tijde van het gebruik van de naam Foet niet meer aan 'voet' dacht, wat iets gemakkelijker verklaart dat de [oe] in de naam in [uu] veranderde. De klankverandering kan niet op i-umlaut berusten: daarvoor zijn de namen Foet en Fuut niet oud genoeg. Ze bestonden niet ten tijde van Collaert volgens wiens opgave bij zijn tekening ervan (1598) de soort een "Rara Avis aquatica" in onze regionen was (in Vlaanderen dan toch). Maar een incidentele verandering van klank kan op allerlei toevallige omstandigheden terug te voeren zijn.

Zo is er de friese naam Earsfuttel 'Dodaars' (familie van de Fuut), waar de korte [u] klank optreedt in etymologisch hetzelfde woord. Ook zou de klank van de vogelnaam Kluut van invloed geweest kunnen zijn (het valt op hoe veel vogelleken de vogelnamen Kluut en Fuut door elkaar halen!). Ook valt serieus te denken aan een zekere 'nawerking' van de oude klankwet, die maakte dat mensen Foet ← of zelfs Fuut dialectisch vonden klinken (zoals men in de Randstad 'buten' dialectisch vindt klinken en daarom deze uitspraak zal vermijden, dus steeds [buiten] zal uitspreken). Men ging dus 'hypercorrect' [Fuut] en in enkele gevallen zelfs [Fuit] [WVD p.211] uitspreken.

BENOEMINGSGESCHIEDENIS Kiliaan 1599 vermeldt de naam Aers-voet; dit is wel op z'n minst een Fuutachtige. De VK (c.1618) vermeldt: "DUYCKER. Urinatrix auis: & Mergus. sax. ducker". De naam Mergus (='duiker', watervogel) wil nog geenszins zeggen dat hier (uitsluitend) de Zaagbek is bedoeld; ook valt te denken aan Kroonduiker en Satijnduiker, oudere namen voor de Fuut, of aan de Aalscholver.

De friese naam luidt Hjerringslynder ('haringsnoeper'). De soort heeft (nu) tal van kernachtige volksnamen, wat inmiddels goede bekendheid van de soort bij de mensen veronderstelt. Voous 1992, die van de populatietoename alleen de afgelopen 30 jaar bespreekt, lanceert de goede naam Grote Fuut. Het is grappig te bedenken dat dit naar de oorspronkelijke betekenis ook een goede naam voor een Indiaan zou zijn. [Verkorte weergave in OnzeTaal 70: 151 (Eigenhuis 2001)]

< >