Gepubliceerd op 16-11-2020

Drieteenstrandloper

betekenis & definitie

Calidris alba (Pallas: Tringa) 1764. (Synoniem Crocethia alba). In de Lage Landen op de trek niet zeldzaam voorkomende Strandlopersoort, die als enige Strandloper de achterteen mist en dus per poot op drie tenen uitkomt.

De naam is een typische boekennaam, verzonnen door natuurhistorici, die de soort als verzamelobject (dood) in de hand kondenbekijken.Schlegel 1852 zag de soort "in groote menigte aan het zeestrand" en noemt hem "De drieteenige strandlooper". Eerder al werd de soort in deel III van NV (1797) besproken; daar luidde de N naam Grijze Zandplevier. Linnaeus 1758 vermeldt de soort nog niet (wél in Linnaeus 1766 onder de namen Tringa arenaria én Charadrius calidris!), dus ook in Houttuyn 1763 komt de soort niet ter sprake. Vóór Linnaeus 1758 was de soort al wel in de E literatuur bekend: Sanderling in 1602, later ookbij Ray 1678 en Pennant 1768. Sanderling is ook de huidige E naam. De naam heeft te maken met E sand 'zand'.

Ook in het N is de naam Drieteenige Zandlooper [Albarda 1897; Thijsse 1944] en Drieteenzandloper [Van Dobben 1957] geweest. De friese naam Moddersnip is geheel niet treffend: de soort verblijft bij ons op zandige stranden. Zie ook sub Zandloper en Strandloper.

Tegenwoordig gebruiken veldornithologen niet de lange naam van het lemma; meestal heeft men het over Drieteentjes. De verkleiningsuitgang is handig om het verschil te maken met 'Drietenen' =Drieteenmeeuwen [mb.99B,23].

< >