Gepubliceerd op 14-03-2021

Vischteelt

betekenis & definitie

Onder vischteelt wordt verstaan die tak van het zoetwatervisscherijbedrijf, welke zich bezighoudt met de vermeerdering en verbetering van den vischstand en het kweeken van visch in vijvers.

De vischteelt kan dus worden uitgeoefend zoowel in het vrije vischwater, als in kunstmatig daartoe aangelegde vijvers.

In het eerste geval kan de vischstand worden vermeerderd en verbeterd door het beschermen van de teelt der daarin reeds aanwezige vischsoorten, alsook door het uitzetten van nieuwe.

De teelt der reeds aanwezige visschen wordt het best bevorderd door het beschermen der paaiplaatsen, d. w. z. van die plaatsen, waar de visch gewoon is haar kuit en hom af te zetten en waar dus de jonge vischjes worden geboren, welke zich van daaruit in het water verspreiden. Ontbreken deze paaiplaatsen of zijn zij door normaliseering, door baggeren of anderszins vernietigd, dan kunnen zij kunstmatig worden ingericht.

De voor het uitzetten benoodigde nieuwe visschen kunnen worden betrokken uit wateren, waarin deze van nature voorkomen, of ^ uit eene vischkweekerij, waarin de jonge visch tot ontwikkeling wordt gebracht, hetzij langs natuurlijken, hetzij langs kunstmatigen weg (voor kunstmatige vischteelt: zie het desbetreffend artikel).

Voor vischteelt komen vooral in aanmerking karper, zeelt, sander, paling, goudwinde, enz. Hiervan moet evenwel de paling steeds uit andere wateren worden betrokken. De overige kunnen worden gekweekt in eene vischkweekerij.

Eene vischkweekerij bestaat gewoonlijk uit een complex van vijvers, welke in 4 soorten kunnen worden verdeeld:

a. broedvijvers, kleine, ondiepe vijvers met veel plantengroei, waarin in het voorjaar de teeltrijpe visschen worden geplaatst en het kuit wordt af gezet, en waarin de jonge vischjes verblijven tot op het oogenblik, waarop het in het ei (dooierzak) aanwezige voedsel is verbruikt, en zij dus moeten leven van het in het water voorkomende voedsel. Daarna worden zij geplaatst in: ^
b. de broedgroeivijvers, waarin de jonge vischjes verder gedurende den eersten zomer vertoeven en waarin zij zich geheel langs natuurlijken weg moeten voeden met het in het water aanwezige voedsel. Wel kan de vischkweeker door bepaalde maatregelen, zooals door het aanbrengen van mest, de hoeveelheid van dit natuurlijk voedsel vermeerderen, doch het geven van bijvoeder is hier hooge uitzondering;
c. de groeivijvers, waarin het volgend voorjaar de éénjarige visschen worden geplaatst om aan te groeien tot tweejarige. Is het hierin van nature voorkomende voedsel niet voldoende, dan worden in de groeivijvers de jonge visschen kunstmatig bijgevoederd;
d. de wintervijvers, welke dieper moeten zijn, en welke dienen voor de bewaring gedurende den winter van de visschen, welke in de ondiepe broedgroei- en groeivijvers niet in het leven zouden blijven. In deze wintervijvers worden vooral die soorten geplaatst, welke, zooals karper en zeelt, des winters geen of weinig voedsel tot zich nemen.

De op eene dergelijke kweekerij geteelde 1- en 2-jarige visschen kunnen in daarvoor geschikte wateren worden uitgezet en op deze wijze worden aangewend tot verbetering en vermeerdering van den vischstand.

Een bijzondere vorm van vischteelt is het z.g. vijverbedrijf. De vijvers, welke voor dit bedrijf zijn bestemd, worden zoo aangelegd, dat ze naar willekeur aangestuwd en drooggelegd kunnen worden. Dit bedrijf is hier te lande nog weinig bekend, doch begint den laatsten tijd meer de aandacht te trekken, zoodat dan ook reeds op enkele plaatsen dergelijke vischvijvers zijn aangelegd.

In het buitenland, o. a. in Duitschland, heeft deze „Teichwirtschaft” eene zeer hooge vlucht genomen.

Een terrein, dat voor vischvrjver zal worden ingericht, wordt door een dijk omgeven en van slooten en greppels voorzien, welke bjj de latere drooglegging dienen voor de afwatering. Eene toevoersloot, welke in verbinding staat met eene in de nabijheid stroomende kleine rivier of beek, levert het water, benoodigd voor de aanstuwing, terwijl eene afvoersloot, welke door middel van een knieduiker met bovengenoemde slooten en greppels in den vijver is verbonden, dient voor den afvoer van het water. Na de aanstuwing wordt de vijver bezet met een bepaald aantal visschen, hetwelk berekend wordt in verband met de productiviteit van het water. Daarna verblijven de visschen 1, 2 of 3 jaren in den vijver, waarna zij na drooglegging hiervan zich in de aanwezige slooten terugtrekken en hieruit worden opgeschept en als consumptievisch verkocht. De vijver blijft daarna een winter over droogliggen en wordt gedurende dien tijd bemest en bewerkt om het volgend jaar weder te worden bezet.

Soms ook wordt een tusschenbouw van landbouwgewassen toegepast, zoodat de vijver dan gedurende een of meer jaren als bouwland wordt geëxploiteerd.

Ook in dergelijke vijvers kan door bijvoederen aanmerkelijk meer visch worden geteeld, dan bij het van nature in het water voorkomende voedsel mogelijk zou zijn.

Het is vooral de Nederlandsche Heidemaatschappij, Hoofdafdeeling Zoetwatervissoherij, welke zich hier te lande de laatste jaren zeer interesseert voor de vischteelt.

De op dit artikel betrekking hebbende illustraties zijn vervaardigd naar photo’s van de bekende kweekerijen van genoemde Maatschappij te Vaassen op de Veluwe.

< >