fr. (lat. cantus planus, eng. plain song) historisch onjuist wordt daar de Gregoriaansche zang mee aangeduid; ofschoon door het toenmalige schrift (neumen) tonen van verscheiden tijdsduur niet konden worden voorgesteld, werd het Gr. toch allerminst in tonen van gelijken duur (in gelijk metrum) gezongen. Veeleer werd het verschil van den eenen toon tegenover den ander door den text bepaald (lange en korte vocalen), terwijl ook een tonengroep op één lettergreep (melisma) niet was uitgesloten.
Om zich van de juistheid daarvan te overtuigen, behoeft men slechts een Gr. gezang te hooren uitvoeren in een r.-kath. kerk. Het zingen van het Gr. berust op de overlevering (traditie), door de Benedictijnen steeds (naar wordt beweerd) bewaard gebleven, welke traditie vooral in de laatste kwart eeuw weer ©enigszins algemeen is geworden. Het is een chronologische dwaling, dat paus Gregorius (590—604) den P. zou hebben ingevoerd, want eerst bij het ontstaan van de mensuraalmuziek (12de eeuw) is de zang (zooals uit tal van plaatsen in oude handschriften blijkt) in den cantus planus (planus, lat., plain, fr., = gelijk, effen, dus in noten van gelijke waarde) genoteerd. (Verg. de studies van Dom Pothier, Dom Mocquereau enz., zie Paléographie musicale.) De P. kreeg zijn eigenlijke beteekenis als cantus firmus (gestelde zang); d. i. een Gr. melodie in noten van geijke waarde (in canto plano) genoteerd werd gecontrapuncteerd.