chineesch staatsman, geb. 1823 te Sen Fou, overl. te Peking 1901, kwam aan de academie der Han-lin (1848) en betoonde bij den opstand der Taiping (1851) een buitengewone mate van bekwaamheid en geestkracht, zoodat hij spoedig tot allerlei gewichtige ambten werd geroepen en eindelijk lid van den geheimen raad en onderkoning van Petscheli werd. Drie malen viel hij in ongenade: in 1870 na het ombrengen der TienTsin; in 1895 na het sluiten van den vrede met Japan; in 1898 op aanstoken van Engeland.
L. onderteekende als gevolmachtigde voor de chineesche regeering verschillende tractaten: met Japan (1871); met Peru (1874); de conventie van Tsche-Foe met Engeland (1876); den wapenstilstand van Simoneseki met Japan (1895). In 1896 was hij de speciale vertegenwoordiger van China bij de kroning van den Czaar, en maakte toen na die plechtigheid een reis door een deel van Europa en door de Vereenigde Staten; in 1900 leidde hij de onderhandelingen met de mogendheden, na den oorlog tegen de Boksers.