Gepubliceerd op 17-02-2021

Joh. jak. wilh. heinse

betekenis & definitie

duitsch schrijver, 16 Febr. 1749 te Langewiesen in Schwarzburg-Sondershausen geb., werd, na te Jena in de rechten gestudeerd te hebben, te Erfurt door Wieland en Gleim opgewekt om zijn talenten geheel aan de letterkunde te wijden. Hij begon zijn letterkundige loopbaan met de uitgave van Sinngedichte (1771), waarop Die Begebenheiten des Encolp (2 dln. 1773), Kirschen (1774) en Laidion (1774) volgden.

J. Jacobi bewoog hem om de redactie der „Iris” (toen door F. H. Jacobi te Düsseldorf uitgegeven) mede op zich te nemen. Na van 1772—74 huisleeraar te Halberstadt te zijn geweest en zich te Düsseldorf, waar zijn kunstzin meer voedsel vond, gevestigd te hebben, bracht hij van 1780—83 in Italië door, waar hij het Befreite Jerusalem (4 dln. 1781) en den Orlando (4 dln. 1782) in proza overzette. Hij werd privaat-secretaris van den keurvorst van Mainz en na diens dood bibliothecaris met den titel van hofraad, en overl. 22 Juni 1803. Onder zijn schriften verdienen nog vermelding: Ardinghello, oder die glückseligen Inseln (2 dln. 1787), Hildegard von Hohenthal (2 dln. 1795—96), brieven uit Italië onder den titel Anastasia und, das Schachspiel (2 dln. 1803), en vooral Briefe zwischen Gleim H. und Johannes von Müller (uitgege. door Körte, 2 dln., Zürich 1806).

< >