Gepubliceerd op 23-02-2021

Inga

betekenis & definitie

Will d., plantengeslacht van de fam. der Leguminosen, afdeeling der Mimosaceeën, boomen of struiken met meest kleurig behaarde bladen en dikwijls zeer groote, meest tot kogelronde schermen of hoofdjes vereenigde bloemen; de lijnrechte peul bevat talrijke, meest door een zoetige vruchtbrij omgeven zaden. Men kent een 40-tal soorten, meest alle inheemsch in tropisch en subtropisch Amerika en West-Indië.

Vele soorten worden ter wille hunner welsmakende vruchten gekweekt; andere, als I. vera, worden ook als adstringens en om te verven en te looien gebruikt. De schors van I. saponaria, een in Oost-Indië en op de Molukken inheemsche struik, bevat saponine, en kan daarom dienen om te wasschen.

< >