(werkwoord)
[regelen] instellen, afstellen, regelen; tijdstippen, de tijd kiezen van
- Had ik 's avonds de wektijd goed ingesteld, werd ik 's morgens te laat wakker, vanwege een nachtelijke stroomstoring.
- Het vraaggesprek was 'stomtoevallig' kort voor de uitgave van haar nieuwste boek getijdstipt.
- De tijd van het vraaggesprek was 'stomtoevallig' zo gekozen dat het kort voor de uitgave van haar nieuwste boek kon verschijnen.
[meten] klokken, de tijd opnemen, de tijdsduur opnemen
- De oefenmeester klokt de rondetijden.