Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

sarong 1

betekenis & definitie

sarong [kledingstuk]. Sarong (van het Maleis en Javaans saroeng) noemen we gewoonlijk de op Java en elders in Nederlands-Indië bij de inlanders gebruikelijke rok, die ook bij ons te lande door vele dames die vroeger in Indië hebben gewoond, als huisgewaad wordt gedragen, en die in onze vaderlandse katoenfabrieken op grote schaal ten behoeve van Indië wordt vervaardigd. Evenwel wordt aan het woord, in die algemene zin gebruikt, een ruimere betekenis gegeven dan het oorspronkelijk bezit. Wat in de strikte zin een sarong is, zal ik hier kort uiteenzetten.

Het woord saroeng betekent eigenlijk ‘schede’ of ‘koker’, en inderdaad bestaat de sarong uit een lap katoen op de bepaalde grootte geweven, waarvan de beide einden zijn aaneengenaaid, zodat men er de benen door moet steken. Een sarong is dus strikt genomen tegenovergesteld aan een kain pandjang of kain lepas, dat is een ‘lange doek’ of ‘losse doek’, waarvan de einden niet aaneen zijn gehecht en die om het lichaam gewonden en ingestoken wordt. Zo’n lange doek heet in het Javaans in de lage taal djarik (in de volksmond veelal verbasterd tot djarit) en in de hoge taal siendjang. Zowel de sarong als de kain pandjang worden op het smalle inlandse weefgetouw slechts op de halve breedte geweven, zodat twee banen in de lengte worden aaneengezet. De Europese industrie weeft ze echter op de volle breedte. Beide worden door beide seksen gedragen. De saroeng, ook samping geheten, is meer in West-Java of de Soendalanden, de djarik, die als kleed van de mannen bĕbĕd, als vrouwenrok tapih heet, in het eigenlijke Java thuis. Op de volle breedte wordt voor de sarong een lap van ten hoogste twee meter, voor een djarik van ten hoogste 2½ meter vereist. Beide worden meestal om het middel bevestigd door een gordel, die door een gesp wordt vastgehouden.

Zowel de sarong als de djarik kunnen bestaan uit doeken die wit geweven en later effen geverfd of gebatikt (met figuren beschilderd) worden, en uit doeken die van vooraf geverfde draden in ruiten of strepen worden geweven. De gebatikte stoffen komen met onze gedrukte katoenen, de geruite en gestreepte met onze gekleurde weefgoederen overeen. Geruite katoenen (kain polèng) zijn, naast effen gekleurde, meer in trek in West-Java; gestreepte katoenen (kain loerik) genieten, naast de gebatikte stoffen, in Midden- en Oost-Java de voorkeur. Voor de gebatikte is de inlandse nijverheid het meest door de Europese verdrongen.

In de inlandse gebruiken en drachten is veel aan vaste regels onderworpen, waarin een willekeurig ingrijpen van luim of mode niet gaarne wordt gezien. De sarong, die zich als een meer afgewerkt en afgerond geheel voordoet, moet met de beide aaneengenaaide einden volkomen aaneensluiten. Aan beide einden van het doek wordt een zogenaamd hoofd (kapala) gemaakt. De beide verenigde hoofden, die tezamen ongeveer een vierde van het gehele doek uitmaken, verschillen geheel van het grondpatroon. Bij de in kleuren geweven sarongs hebben deze verenigde hoofden een effen grondkleur, met een aantal evenwijdige, verschillend gekleurde strepen; bij de gebatikte vormen de kapala’s altijd twee reeksen van met de punt naar elkaar gekeerde spitsen of zogenaamde torens. De djarik mist in de regel de kapala’s; slechts Chinese vrouwen ziet men wel eens djariks met kapala’s dragen.

Indien men het gebruik van het woord sarong door de Europeanen, niet slechts in het moederland maar ook in Indië, aan de hier opgegeven eisen van een echte sarong toetst, zal men waarschijnlijk bevinden dat het zeer dikwijls verkeerd aangewend wordt. Ook in mijn werk over Java zijn in de beschrijving van sarong en djarik (deel I, p. 601-603) enige misstellingen ingeslopen, die ik hier volgens de mededelingen van de heer Van Musschenbroek over de inlandse katoennijverheid en volgens de aantekeningen op mijn werk van wijlen Tjondrô Negôrô, de regent van Brebes, heb verbeterd.