Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

paan

betekenis & definitie

paan [kleding]. Paan, ook dikwijls door de gewone zucht van de Hollanders om zich van verkleinvormen te bedienen paantje, is aan de westkust van Afrika een zeer gewoon woord voor een doek of lap van wollen, katoenen of linnen stof, die als kledingstuk wordt gebruikt. Het is alweer een Portugees woord pano of panno, afkomstig van het Latijnse pannus, in het Spaans paño uitgesproken, in het Frans pagne, ofschoon ook pan tot dezelfde familie behoort. Treffend juist is de omschrijving bij Littré (onder pagne): ‘Morceau de toile de coton ou d’autre étoffe, dont tous les nègres d’Afrique qui ne vont pas tout-à-fait nus, s’enveloppent le corps, depuis la ceinture jusqu’aux genoux, et quelquefois jusqu’au milieu des jambes’ [stuk katoen of andere stof waarin alle negers in Afrika die niet geheel naakt willen rondlopen, hun lichaam wikkelen van hun middel tot de knieën of soms tot halverwege de kuiten]. Van Dale, artikel paan, verklaart het door: ‘schaamteschort der negerinnen’, en de Kunstwoordentolk van Kramers en Bonte door: ‘een stuk stof dat de negerinnen om haar onderlijf slaan en dat de plaats van een rok vervangt.’ Hoe komt men er toch toe om de paan alleen door de zwarte dames te laten dragen? Ik sla een paar Afrikaanse reisverhalen op die mij het eerst in handen komen en lees bij De Marrée in De Goudkust, I, p. 28: ‘De linnen of katoenen lap, paantje genaamd, mag [bij de meer vermogenden] wat fijner stoffaadje en grooter zijn, teneinde dien over den linkerschouder te kunnen slaan; doch overigens zijn zij allen aan elkaar gelijk.’ Aldaar, p. 31: ‘De eilanders hebben de gewoonte, dat zij, zoo lang zij op hun eiland zijn, geen handbreed goed (of paantje) op hun ligchaam dragen, [...] de vrouwlieden zoowel als de manspersonen; [...] wanneer echter deze lieden van hun eiland naar een ander dorp gaan, dan kleden zij zich gelijk alle andere Negers met eenen paan, bestaande uit eenig stuk lijnwaad.’ Aldaar II, p. 57: ‘De Koning zelf gaat in een op zijn manier kostbaren paan.’ H. J. Pel, Aanteekeningen op eene reis van St. George Delmina naar Comassie, p. 12: ‘Het voedsel en de kleeding der Caboceeërs [dorpsgroten] zijn dezelfde als van den geringsten Neger; het paantje is somtijds iets beter, doch bij lange na niet van allen.’

Het katoen voor de paantjes aan het stuk, zoals het in de handel voorkomt, wordt soms panen-goed genoemd (De Marrée, I, p. 109). Veel fraai panen-goed wordt geweven te Accra, en de fraaiste soorten worden aan de Europeanen verkocht, die daarvan dekens en spreien voor bedden en rustbanken maken. (Aldaar, II, p. 129).