Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

kajatenhout, kiatenhout 1

betekenis & definitie

kajatenhout, kiatenhout [soort hout]. Dit is vanouds de Nederlandse, thans wel minder gebruikelijke, maar toch nog niet geheel verouderde naam van het beroemde djatihout, het hout van Tectona grandis, een zware boom die op Java in uitgestrekte bossen, die als domein van het Gouvernement beheerd worden, voorkomt. De twee vormen waartussen het moeilijk is te kiezen, laten zich beide, zoals straks zal blijken, even goed verklaren. Daar evenwel het woord in de woordenboeken van de Nederlandse taal niet is opgenomen, wil ik in de eerste plaats zijn burgerrecht door enige voorbeelden bewijzen. Rumphius, Amboinsch Kruydboek, III, p. 34: ‘Naam. In ’t Latijn Jatus. Op ’t Duitsch Kiatenhout. Maleyts en Javaans Jati en Caju Jati.’ Ver Huell, Herinneringen van eene reis naar de Oost-Indiën, II, p. 89: ‘Wij kwamen door een groot bosch van Jati-boomen, bekend als timmerhout onder den naam van Cajaten.’ J.W.H. Cordes, De Djati-bosschen op Java, p. 2: ‘Rheede van Drakenstein beschreef hem met den naam van Theca en de als Indische plantenkenner zoo beroemde Rumphius als Jatus en in het Nederduitsch als Kiati-boom, het hout Cajujati of Kiatenhout.’ Lang voor ik deze plaatsen kende, vond ik in de catalogus van een verkoping van meubelen ‘een cajatenhouten’ kantoorbureau vermeld. Ik vroeg mijn timmerman wat dit betekende en vernam van hem dat onder die naam bij timmerlieden en kastenmakers het teakhout van Brits-Indië bekend is. Maar wij zullen zo aanstonds zien dat Teak de Brits-Indische en Engelse naam is van de boom die op Java Djati heet. Dat hout, dat een van de grootste schatten uitmaakt waarmee de Natuur ons Java heeft gezegend, is (hoe beschamend voor ons!), omdat men de moed mist om het naar Nederland uit te voeren, bij ons veel meer onder de Engelse dan onder de Javaanse naam bekend, en de oude Nederlandse naam is bijna geheel vergeten.

Rumphius, p. 35, zegt dat de echte Javaanse naam djati is, zoals ook thans algemeen wordt geschreven, maar onze voorvaderen vervingen doorgaans de Javaanse [letter] djô en Maleise djîm door de j, bijvoorbeeld ook in de naam Java zelf, die eigenlijk Djawa moet zijn (zie mijn Java, II, p. 6). Men las nog in de eerste helft van deze eeuw in Hollandse boeken doorgaans Jati. Verder zegt Rumphius dat Djati eigenlijk ‘deugdzaam, durabel’ betekent en ook voor mensen gebruikt wordt — ‘een bewijs dat djati-hout voor ’t beste en durabelste onder alle timmerhouten in aanzien is.’ En inderdaad, ofschoon djati ook op zichzelf het hout kan aanwijzen, plaatst men in het Javaans en Maleis daar dikwijls kajoe, dat is ‘hout’, voor, zodat djati een adjectief schijnt te zijn en kajoe djati de volledige uitdrukking, die door het ‘rechte, echte hout’, het ‘hout bij uitnemendheid’, moet vertaald worden. Uit kajoe djati is ongetwijfeld door samentrekking kajate ontstaan, maar daar in de eerste lettergreep kajoe, dat is ‘hout’, reeds schuilt, is de gewone vorm kajatenhout (een volkomen parallel van porte-brisée-deur) inderdaad als een belachelijk pleonasme af te keuren. Ofschoon dit nu alleen hen hinderen kan, die met de oorsprong van het woord bekend zijn, ware het wellicht beter hout en tevens de verbindende n weg te laten en eenvoudig kajate te schrijven.

In het Soendaas, of de taal van West-Java, beantwoordt aan kajoe kaï, of bij samentrekking in samenstellingen ki. Men zegt dus kidjati, of naar de oude wijze van transcriptie kijate, waarin ook de j, die als overgang tussen de klinkers i en a vanzelf ontstaat, ongeschreven kan blijven. Hieruit is de vorm kiatenhout ontstaan, die ongeveer evenveel recht van bestaan heeft als kajatenhout. Men zou echter een zekere voorkeur voor de Javaanse vorm kunnen wettigen door de opmerking dat de djatiboom, die in het eigenlijke Java uitgestrekte terreinen bedekt, in de Soendalanden slechts weinig voorkomt.

In Brits-Indië komt de djatiboom vooral voor op de kust van Malabar en verder noordwaarts. Van de Javaanse soort, die ook zelf enigszins varieert, verschilt de Indische ten hoogste als variëteit. De inlandse naam is volgens Cordes Tayk of Doda-Thayka. Hiervan maakten de Portugezen Teca, dat reeds voorkomt bij De Couto (dec. 7, boek 6, hoofdstuk 6), Van Reede van Drakenstein (in de Hortus Malabaricus, boek IV, p. 57) Theka, de Engelsen teak, teak-timber, en waar de Javaanse djatiboom bedoeld wordt, Java-teak, de Fransen Tek of Teck, bois de Tek, Tek des Indes, de Duitsers Teakholz, Tikholz, Thekholz. Zelfs Nederlandse schrijvers spreken van Teakhout, zonder enig bewijs te leveren dat hun de Javaanse naam djati of het oude Nederlandse kajatenhout bekend is. In Van Dale’s Nederlandse woordenboek, vermeerderde uitgave van Manhave, vind ik een artikel jatti-, djatti- of deakhout en een afzonderlijk artikel teakhout, zonder dat daarbij naar het andere wordt verwezen. Hoe de schrijver aan deakhout komt, kan ik niet nagaan: die vorm is mij nooit ergens anders voorgekomen.

Sedert Bontius is de djatiboom dikwijls de Indische eik genoemd. Dit is echter slechts te beschouwen als een hulde aan de voortreffelijkheid van zijn hout, dat voor Indië de plaats van het eikenhout in Europa vervulde. Botanisch bestaat er tussen de djatiboom en de eikenboom geen verwantschap.