Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

fakir

betekenis & definitie

fakir [bedelmonnik]. Fakir betekent, volgens Van Dale’s Nederlandse woordenboek, eigenlijk een ‘arme’, dan een ‘mohammedaanse bedelmonnik’, en eindelijk een ‘Indische kluizenaar, die zich op allerhande wijze pijnigt’. Het woord is het Arabische faqîr, en heeft oorspronkelijk alleen de eerste betekenis, maar is, evenals het Perzische derwîsj, bij ons dervis, dat hetzelfde betekent (zie Dozy’s Oosterlingen) in het later spraakgebruik bij voorkeur de naam geworden van de armen om Gods wil, die een gelofte van armoede gedaan hebben, in één woord van de mohammedaanse bedelmonniken. Zie bijvoorbeeld Lane’s Modern Egyptians, p. 211. Zulke fakirs vindt men ook veel in onze Oost-Indische bezittingen, en in de nieuwere geschriften over die gewesten zal men fakir doorgaans slechts in deze betekenis aantreffen. Maar de vele punten van overeenkomst tussen de mohammedaanse bedelmonnik en de hindoeïstische kluizenaar en boeteling zijn oorzaak, dat onze oude schrijvers, misschien op het voorbeeld van de inlanders zelf, de naam van fakir ook aan deze laatsten geven. Zo bijvoorbeeld Baldaeus, Afgoderye der Heydenen, p. 76: ‘Rawan, ziende Lekeman gaan, komt voor de deur van Ram, in gedaante van een fakier, en eyscht een aalmisse’ (aalmoes) en Stavorinus, Reize naar Batavia, I, p. 110: ‘Wat verder landwaarts in vonden wij in een klein bosje de overblijfsels van een steenen gebouw, waar een fakier of heilige zijn verblijf hield!’

Het bevreemdt mij enigszins, dat prof. Dozy het zeer dikwijls voorkomende fakir niet in zijn Oosterlingen heeft opgenomen.