Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

cigaar

betekenis & definitie

cigaar [rol tabak om te roken]. Cigaar is het Spaanse cigarro; het roken van cigaren schijnt zich vanuit Spanje over Europa verspreid te hebben. In het Spaans wordt cigarro gebruikt zowel voor de fijne in papier of maïsblad gewikkelde tabak, die bij ons gewoonlijk cigarette heet, als voor het rolletje van tabaksbladen, dat wij cigaar noemen. Echter wordt ook in ’t Spaans voor de eerstgenoemde soort veelal het verkleinwoord cigarrita gebezigd.

De afkomst van het woord cigarro is onzeker. Gewoonlijk meent men dat het niets dan de inlandse naam is van de tabak van Cuba (Havanna); doch anderen beweren dat cigarro afstamt van cigarra ‘krekel’, wegens enige overeenkomst in voorkomen, die tussen dit diertje en een rolletje tabak zou bestaan. Deze laatste afleiding is mij echter te fantastisch; maar of werkelijk de inlandse taal van Cuba een woord voor tabak heeft dat op cigarro gelijkt, heb ik geen middel om na te gaan.

Men begint thans bij ons sigaar te schrijven, vooral op het voorbeeld, zo ik meen, van de Woordenlijst van de heren De Vries en Te Winkel. Ik zou echter menen dat al de gronden die ervoor zijn aan te voeren om in de woorden van vreemde afkomst, de uitgang daargelaten, de oorspronkelijke spelling te behouden, ook voor cigaar pleiten. Schrijft men sigaar, waarom dan niet ook sitroen, sider, enz.? Ook zal men, sigaar aannemende, om de consequentie sigarette moeten schrijven, niettegenstaande in dit woord ook de uitgang onnederlands en kennelijk aan het Frans ontleend is.