Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

bospatrijs

betekenis & definitie

(de, -patrijzen), bruine kwartel zonder kuifje, levend in bos (Odontophorus gujanensis). Tegen zonsondergang laat de bospatrijs een luid gekakel horen (Geijskes 1954: 78).

Etym.: AN b. is de naam voor een aantal hoenderachtigen uit Z.O.-Azië (Arborophila-soonen), Syn.: tokor.

< >