Gemeen, inhalig volk. Laban wordt als kruiperig en hebzuchtig voorgesteld als hij vriendelijk is voor de dienstknecht van Abraham, die aan Rebekka waardevolle geschenken had gegeven. Jakob bedriegt hij twee keer; eerst door hem Lea in plaats van Rachel tot vrouw te geven, later door te trachten hem te weinig loon uit te betalen.
Rebekka nu had een broeder, die Laban heette. En Laban snelde naar de man, naar buiten, bij de bron. Zodra hij namelijk de ring gezien had en de armbanden aan de handen van zijn zuster, en zodra hij de woorden van zijn zuster Rebekka gehoord had: Zo heeft die man tot mij gesproken, ging hij naar de man toe; en zie, deze stond bij de kamelen aan de bron. En hij zeide: Kom, gij gezegende des HEREN, waarom staat gij buiten, terwijl ik reeds het huis gereed gemaakt heb en ook de plaats voor de kamelen (Gen. 24:29-31).
Daarna zeide Jakob tot Laban: Geef mij mijn vrouw, want mijn tijd is om, opdat ik tot haar kome. En Laban vergaderde al de mannen van die plaats, en richtte een maaltijd aan. Des avonds echter nam hij zijn dochter Lea en bracht haar tot hem, en hij kwam tot haar. Ook gaf Laban haar zijn slavin Zilpa, tot een slavin voor zijn dochter Lea. Maar des morgens, zie, het was Lea. Toen zeide hij tot Laban: Wat hebt gij mij daar gedaan? Heb ik niet om Rachel bij u gediend, waarom hebt gij mij dan bedrogen? (Gen. 29:21-25).
Daarop liet Jakob Rachel en Lea roepen naar het veld, bij zijn kleinvee, en zeide tot haar: Ik bemerk, dat het gezicht van uw vader jegens mij niet is als gisteren en eergisteren, maar de God mijns vaders is met mij geweest. Ook weet gij zelf, dat ik met al mijn kracht uw vader gediend heb. Maar uw vader heeft mij bedrogen en mijn loon tien maal veranderd, doch God heeft hem niet toegelaten mij te benadelen (Gen. 31:4-7).
Opm.: in plaats van ‘het geslacht van Laban’ is men de minachtende uitdrukking vee of tuig van Laban gaan gebruiken. Een kind van Laban is iemand die blank van huid is (Hebr. laban = blank, wit).