Het menselijk lichaam, vergeleken met een tempel waarin de ziel huist.
Want wij weten, dat, zoo ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen (SV, 2 Kor. 5:1).
De NV spreekt van ‘de aardse tent, waarin wij wonen’, de CV van ‘woontent’, de WV van ‘tent die onze aardse woning is’.
Vgl. 1 Kor. 3:16, 6:19 en 2 Kor. 6:16.
Opm.: met zorg voor de aardse tabernakel bedoelt men zorg voor het lichaam, in het bijzonder door goede voeding. Iemand op zijn tabernakel geven (komen) is iemand een pak slaag geven.