Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Ontuig

betekenis & definitie

slecht volk; gespuis. Betekent eigenlijk ‘afval’.

En wat komt er dan van? Zoo krijgen we allerlei ontuig in de kerk, als er zoo maar vrij binnen komen is voor een ieder. (C.E. van Koetsveld, Schetsen uit de pastorij te Mastland. Ernst en luim uit het leven van den Nederlandschen dorpsleeraar, 1843) Goddank, ze houdt van helder en netjes, weet je, en nou leit daar op de andere kamer zoo’n smerig sesjet in menheers ledikant, en de hemel mag weten wat voor ontuig hij meê in huis heeft gebragt. (Jan Jacob Cremer, Fabriekskinderen, 1863)