(Bargoens) iemand die littekens van pokken heeft, die er mottig (pokdalig) uitziet.
Vgl. Rotwelsch (Duitse boeventaal): die Motten hahen (aan longtuberculose lijden). Reeds bij Henke.
Zelfs de onverschilligste schooiers lachten om ’t geval, en vonden de streek van ’t ‘geklofte niese’ tegenover den motlap kedin. (Israël Querido, De Jordaan, 1912)