Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

kruidenier

betekenis & definitie

(Bargoens) prutser, slecht vakman. Vermeld door Endt (1974).

In deze betekenis nog zelden aangetroffen. Tegenwoordig wordt het woord vooral gebruikt als schimpnaam voor een kleingeestige, bekrompen burger. ‘Het Vaderland’ van 21/01/1940 heeft het over de Hollandsche kruideniersmentaliteit (bekrompen mentaliteit).

Kruidenierspolitiek (kleingeestige politiek) vinden we terug in o.a. het werk van J. van Rijswijck (negentiende eeuw). Een beroepsnaam als scheldwoord komt wel meer voor.

Zie bijvoorbeeld: behanger; fietsenmaker; klompenmaker; koekenbakker.Daar was men toen bang voor, dat nauwgezette voogden van het buitensporige inkomen zouden overleggen, en de kruideniers in de Kamer zeiden tot de kroon: we zullen u een ruim jaargeld verzekeren, maar het moet weder onder de menschen komen. (De Nieuwe Gids. Zesde Jaargang, 1891)

Heeren, die in dien glans uitkomen als berookte kommenijsluï en roodgeneusde kruyeniers. (L.van Deyssel, Verzamelde Opstellen. Eerste-Vierde bundel, 1894-1898. Negende bundel, 1906)