Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

fietsenmaker

betekenis & definitie

knoeier; prutser. In soldatenslang vaak gebruikt voor een arts of verpleger die zijn vak niet verstaat of nogal ruw te werk gaat; militair van de technische dienst.

In de tropen (Java/Ned.-Indië) werd een dokter ook wel hetsenmaker genoemd. Delftse studenten worden in andere steden eveneens met deze benaming vereerd.

De internetencyclopedie Wikipedia geeft volgende omschrijving: ‘Spottende bijnaam voor een student aan de TU Delft, oorspronkelijk alleen voor studenten werktuigbouwkunde (vergelijk vonkentrekker, student elektrotechniek).’ Bij de marine wordt een filmoperateur die een domme fout begaat ook een hetsenmaker genoemd (wanwege de twee grote filmspoelen op de projector).‘Hé, fietsenmaker,’ grapte Louis Goudsmit tegen Sander, ‘wat zit jij te suffen.’ (Sal Santen, Brand in Mokum, 1977)

De dokter, fietsenmaker genoemd, behandelde de ringworm met in spiritus opgeloste jodium. (Vrij Nederland, 11/01/1992, over Java/ Ned.-Indië)

Als iemand het over een fietsenmaker heeft, pik, bedoelt hij een Delfterik. Technische universiteit, begrijp je wel. (Onno te Rijdt, Mores, 2001)