Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

gladakker, gladjakker

betekenis & definitie

uitgekookt, gewiekst persoon; onbetrouwbaar sujet. Uit te spreken als: gla-dakker.

De associatie met ‘gladde oplichter’ leidt er echter toe dat het woord wordt uitgesproken als glad-akker. Dit scheldwoord werd reeds opgetekend in 1860 en is afgeleid van het Maleise gladag, een verkorting van djaran gladag, destijds een soort lastpaard waarmee naast pakketten ook bedienden werden vervoerd.

Algauw werd het synoniem voor een slecht (uitziend) paard. Later werden ook uitgemergelde kamponghonden zo genoemd en meer algemeen: alles wat lelijk was of zich zo gedroeg.

De huidige betekenis is mede onder invloed van het woord glad ontstaan. Gladjakker (meer een viezerd dan een uitgekookte slimmerd) is dan weer een contaminatie van gladakker en gladjanus.

Dit laatste woord heeft eigenlijk niets met de gladakker te maken. Het heeft ook een veel positievere lading.

De gladjanus zou je meer een gentleman onder de gladakkers kunnen noemen. Te Leiden gebruikt men het verwante gladjoeker, waarbij joeker Bargoens is voor hond.

Zie hiervoor Wortel. Bij Van Eijk (1980) vinden we nog de varianten gladjanus en gladmuis.

Het WNT geeft ook gladekker (gewiekst persoon; gladde prater) met een vindplaats uit 1897.De agent, niemand anders dan de boer van Willems ‘kaante’ mompelde onophoudelijk nijdig niets anders dan: ‘skobbejak, zoo’n gladdakker, zich veur een boer uut te géven!’ (Willem Roda, Eli Heimans, 1889)

... ‘maar ’t was ’n gladakker, ze ruimde zelf al de rommel op en toen gingen we naar den zolder naar d’r kamertje... jezes, toen ze op d’r bed lag toen was ’t toch ’n verdomd mooie meid, d’r haren pikzwart en ’n paar oogen. (Jacob Israël de Haan, Pijpelijntjes, 1904)

Zoon van ’n pienter journalist, een gladakker, een, die gedwongen was als een terriër van zich af te bijten. (De Groene Amsterdammer, 18/07/1909)