Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

boender

betekenis & definitie

(Bargoens) onbeschoft persoon, een stoethaspel of een viezerik. Reeds bij Henke: ‘smeerpoes, vuilik’.

Onder (Groningse) studenten vroeger ook een geringschattende benaming voor een niet-corpslid; vervolgens ook voor een niet-student (De Beer & Laurillard). Etymologie onduidelijk.

Boender betekent eigenlijk ‘ruwe, grove borstel’.Hij was meteen in trance en siste tegen de ‘boender’: ‘wegwezen’. (Harry Boting, Nog meer jatmous, 1967)

Na een wat lang uitgevallen studententijd toch nog een soepele en vooral snelle maatschappelijke carrière. Koele afstandelijkheid of wufte arrogantie tegenover ‘boenders’ en ‘ploerten’, zeg maar ‘de gewone burger’. (Nieuwe Revu, 19/01/1989)

< >