Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

beugelboer

betekenis & definitie

(vnl. jeugdtaal) tandarts. Syn.: bekkenboer; smoelensmid.

De laatste tijd ook gebruikt voor een beugeldrager (-draagster).Scharminkel, zeiloor, kromneus, polletje plukhaar, kleintje pils, beugelboer, geeltand... de tienjarige Dani uit ‘De gemaskerde wreker’ van Klaas van Assen heeft het zwaar te verduren van zijn klasgenoten. Hij is klein, lelijk, draagt een bril en een beugel en wordt daarmee gepest. (Trouw, 28/10/1992)