Voosbinkie, -gozer - vriend (minnaar) van een prostituée (niet noodzakelijk haar souteneur).
. . .die mafketel van een Herman is een voosbinkie van dat ouwe lijk.- Haring Arie, De sarkast (1989)
Met oneindig veel moeite werden de geheime voosbinkies van Magere ossie gevonden en omzichtig benaderd. - A.C. Baantjer, Doden spreken niet (1981)