Gepubliceerd op 08-01-2020

Tanacétum | Tanacétum vulgáre: Boerenwormkruid

betekenis & definitie

De herkomst van de geslachtsnaam Tanacetum is niet duidelijk en ligt min of meer in het duister. Voor het eerst komt de naam tanazitam in de ‘Capitulare de villis’ van omstreeks 795, voor.

Men meent dat de naam afkomstig is van het Griekse woord tanaos : langdurend, omdat de bloemen niet snel verwelken en de geur niet spoedig verdwijnt. Volgens Niessen is Tanacetum eveneens afkomstig van het Griekse tanaos, maar dan in de betekenis van lang gerekt (taenea : lintworm, en akeesthai : helen), omdat de plant gebruikt werd als middel om ingewandswormen te verdrijven.

Een andere opvatting is dat Tanacetum afgeleid is van het Griekse athanasia, hetgeen onsterfelijk of eeuwigdurend beduidt en dus eveneens attendeert op de lange houdbaarheid van de bloeiende plant.In oude kruidboeken komt men haar dan ook tegen onder de Latijnse benaming van Herba immortalis : onsterfelijk kruid. De naam athanasia werd door Linnaeus gebruikt als geslachtsnaam voor de Immortellen of Strobloemen, thans Helichrysum.

De naam Boerenwormkruid kreeg deze soort omdat de landelijke bevolking haar gebruikte om maden en ingewandswormen te verdrijven; andere namen die hierop attenderen zijn: Pierenkruid, Pierenkruud, Wiermskrûd, Wild wormkruid, Wormkroed, Wormvaren, Wormzaad en Wurmkruid. In een oud kruidboek vinden we vermeld: ‘Het saet van dit cruydt wordt van het gemeen volck tegen de wormen des buycks/ soo wel de lange als de ronde/ gebruyckt: want het jaegt die uut/ en doodtse/ in wat manieren dattet ingenomen wordt.’ De verdrijving van de ingewandswormen wordt veroorzaakt door de sterke etherische olie die de plant bevat. Uitwendig werd de olie bij rheuma gebruikt. De jonge bloemknoppen verwerkte men vroeger in eierkoeken, die men dan aan kinderen gaf om maden en darmparasieten te verdrijven. In de omgeving van Winschoten bezigden de veehouders het kruid eveneens om het vee van ingewandswormen te ontlasten.

De knoopvormige, goudgele bloemhoofdjes waren oorzaak dat men in ZeeuwsVlaanderen sprak van Knoopjes. Het is nog niet duidelijk waarom men, gezien de goudgele kleur van de bloemhoofdjes, in Friesland haar de naam gaf van Zilverknoopjes. De naam Kruidwes, in Zuid-Limburg aan de plant gegeven, slaat op het gebruik om haar met andere bloeiende planten te verwerken in kruidwissen die op 15 augustus, Maria tenhemelopneming, naar de kerk gebracht worden om aldaar door de priester te worden gewijd. Vaak bestond zo’n tuil alleen uit bloeiende exemplaren van het Boerenwormkruid. In Salland en de Achterhoek heet de plant Reinevaar, en in Zuid-Limburg spreekt men van Reinvaren. Deze namen zijn volgens ons van Duitse oorsprong, waar zij Rainfarn genoemd wordt, en het is duidelijk dat de namen in de genoemde Nederlandse gebieden zijn overgenomen en verbasterd tot Reinevaar en Reinvaren.

Trouwens de taal- en spraakgrens tussen deze gebieden is nooit scherp getrokken geweest. In de vroege middeleeuwen heette zij in het Duitse taalgebied Rainevane, Reinefano, en bij Hildegard von Bingen Reynfan. De naam Rainfarn is een verbastering van de genoemde middeleeuwse namen, zoals Reinevane. Dit ‘farn’ in plaats van ‘fan’ was voor de landelijke bevolking begrijpelijker, want de geveerde bladeren hebben iets weg van die van varens. In de loop der eeuwen werd het fan niet meer gebruikt en werd en bleef het Rainfarn. Zo vinden we bij Dodonaeus (1608) de naam Reynvaer, maar in ‘Den grooten Herbarius’ van 1514 staat zij nog genoemd als Reinvaen.

De naam is aldus te lezen: een plant die als een vaan of vlag aan de reen of rein staat. Dit rein of reen beduidt een berm, een verhoogde zoom of grens tussen twee akkers. In het Duits betekent Rain eveneens berm, en Fahne vaan. In Twente komt volgens de opgave van Heukels de naam Gingber voor. Wat betekent deze naam? Heeft het iets met gember te maken en/of met het gebruik van het kruid in de eierkoeken om de smaak te verhogen?

Behalve als wormmiddel werd Boerenwormkruid ook gebruikt bij nier-, blaas- en maagkwalen. Ook als koortswerend middel stond het bekend, waaraan de bittere smaak niet vreemd zal zijn. In de volksgeneeskunst hebben bitter smakende planten ter bestrijding van koorts altijd in de belangstelling van de bevolking gestaan.

Het kruid werd in 1908 door een Berlijnse theehandelaar als geluksthee -aangeprezen en in omloop gebracht als een universeel geneesmiddel. Vanwege deze ontoelaatbare praktijken werd de handelaar door de overheid gestraft. Vroeger werd de olie in de kosmetische industrie aangewend. Of de kinderen thans nog de goudgele bloemhoofdjes als ‘geld’ gebruiken om er mee te spelen is ons niet bekend. Om het huis te vrijwaren van heksen en ander gespuis moest men de plant in de haard werpen. De rook zou dan wel de rest doen.