Gepubliceerd op 09-12-2019

Epilóbium | Epilóbium angustifólium: Wilgeroosje

betekenis & definitie

De geslachtsnaam Epilobium komt van het Griekse epi: op, en lobos: hauw of peul, omdat de bloem kelk- en kroonbladen op het vruchtbeginsel geplaatst is. De Latijnse soortnaam angustifolium bestaat uit twee delen, namelijk angusti: smal, en folium: blad, dus smalbladig, naar de vorm van het blad. De naam Wilgeroosje kreeg het omdat de vorm van het blad veel op dat van de wilg lijkt en roosje vanwege de rode kleur van de bloem, maar ook omdat de naam roos nog al eens gebruikt wordt om er een willekeurige bloem mee aan te duiden met een rode kleur, zoals ook bij Klaproos.

Bij J. Th. Tabernaemontanus komen we in zijn kruidboek van 1588 reeds Weidenrösslein: Wilgeroosje tegen.

In de Achterhoek spreekt men van Weddenblommen en Weddenroosjes, want wedden wil zeggen wilgen.De naam Dondertoren in Zuid-Limburg is daarop terug te voeren dat de plant gebruikt werd om donder en onweer af te weren. Men gooide telkens wanneer men een donderslag hoorde een stuk van de plant in het vuur. Dit gebruik vinden we ook vermeld voor Frankrijk. Het zelfstandig naamwoord toren duidt op de torenvormige bloemtros. Een andere uitleg is dat de plant in de kruidwissen of bloemruikers, die op 15 augustus Maria tenhemelopneming verwerkt werden, om na in de kerk te zijn gewijd, naar huis te worden meegenomen om aldaar de behuizing tegen blikseminslag te behoeden. Hier duidt toren op de lange bloemtros, die, in het midden van de kruidwis geplaatst, er bovenuit torende. De in verscheidene gebieden voorkomende naam Kattestaart attendeert op de vorm van de lange bloemtros, die iets weg heeft van de staart van een kat. Een andere opvatting is dat, uit de verte gezien, de bloeiende plant gelijkt op de eveneens van rode bloemen voorziene bloemtros van de Lythrum salicaria, die in de flora’s onder de officiële naam van Kattestaart voorkomt. De benaming Slangebloem, genoteerd voor westelijk Drente en de Noord-Veluwe, kreeg zij 120 omdat men meende dat de slangen doorgaans in de nabijheid van de plant gevonden werden.

De naam Bastaertwederick bij Dodonaeus (thans voor het gehele geslacht als Basterdwederik geldend) behoeft enige nadere toelichting. We laten hiervoor Dodonaeus (1608) zelf aan het woord: ‘Dit cruydt houdt men oock voor een soorte van Wederick oft Lysimachium: en Fuchsius heeft dat voor onsen tijt voor Purpere Wederick oft Lysimachium Purpureum beschreven. Het en is nochtans geen oprechte Lysimachium oft Wederick/ maer een Bastaert oft onrechte soorte van/ oft op sijn Griex Pseudolysimachium. Ende om die oorsaecke/ heeft Gesnerus liever gehadt dat selve eenige andere naemen te geven/ en dat Epilobion of Chamaenerion te noemen (vroeger heette de plant Chamaenérion angustifóüum KI.) Epilobion, omdattet een bloeme heeft die van Leucoium oft Filetten gelijc/ boven op de Haewkes voortskomende: Chamaenerion, om de gelijkenisse die het eenichsins schijnt te hebben met Oleander twelck Nerion oft Rhododendron pleegt te heeten: sonderlingen als dit gewas hooger op wast/ ende als de bloeme van breeder bladeren ghemaeckt zijnde, een cleyn Raasken niet ongelijck en schijnt te wezen.’ Zo duidelijk als Basterdwederik werd verklaard, zo moeilijk zijn de volgende namen thuis te brengen. We moeten zelfs zeggen in het geheel niet. Het zijn Hardijzers (Aalsmeer), Wilde salie, Wilde selve (selve: salie).

De benaming Koekoeksbloem in Zuid-Limburg kunnen we niet, zoals bij andere planten met de volksnaam Koekoeksbloem, afdoen met te zeggen dat de plant bloeit omstreeks de tijd dat deze vogel uit zijn winterse verblijfplaats terugkeert, want de bloeitijd valt tussen juni en oktober. We moeten hier wellicht denken aan het tegenovergestelde, het vertrek naar het warmere zuiden. Veel betekenis heeft de plant in de geneeskunde niet gehad, ook niet in de volksgeneeskunst. Men gebruikte het blad om op wonden te leggen. De gedroogde bladeren gebruikte men vroeger in tijd van nood als een surrogaat voor thee. De wortel werd eertijds als een soort groente gegeten, en wel als vervanger van asperge. De naam Witbeen zal hiermede wel in verband staan. In Engeland werden de jonge scheuten eveneens als een surrogaat voor asperge gegeten.