Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Noorwegen

betekenis & definitie

(Kongeriket Norge), constitutioneel koninkrijk in Noord-Europa, begrensd door de Atlantische Oceaan, de Barentsz Zee, de USSR, Finland, Zweden, het Skagerrak en de Noordzee, 323 886 km2, 4,1 mln. inw. Hoofdstad: Oslo.

CULTUUR

LITTERATUUR. De Noorse litteratuur van de laatste twintig jaar wordt gekenmerkt door een grote maatschappelijke betrokkenheid, die zich uit zowel in het litteraire werk als in de rol die de auteurs spelen in de actuele politieke, sociale en culturele twistpunten. De tweede feministische golf zorgde voor een opbloei van de vrouwenlitteratuur (in de zin van litteratuur geschreven door en handelend over vrouwen).

In de loop van de jaren zestig werd in Noorwegen door velen de zelfgenoegzame houding van de sociaal-democratie ten aanzien van de verworvenheden van de welvaartsstaat gekritiseerd. Velen zagen de ontvolking van het platteland, de dreigende toetreding tot de EG (afgewezen bij referendum in 1972), de invloed van de multinationale ondernemingen, en Noorwegens positie binnen de NAVO als evenzovele negatieve ontwikkelingen, die de litteratuur tot thema diende te nemen en inderdaad ook nam. Na de Tweede Wereldoorlog, vonden sommigen, waren deze ontwikkelingen in de litteratuur indirect gelegitimeerd, doordat de schrijvers zich toen hoofdzakelijk bezighielden met een individueel-sociale en psychologische problematiek. Hoogstens grepen zij terug in de geschiedenis, en schilderden zij de arbeidersklasse onder geheel andere sociale en economische omstandigheden. Deze litteratuur werd toen gezien als de afspiegeling van een statische werkelijkheidsopvatting, waartegenover men de dynamiek van de steeds veranderende werkelijkheid wilde stellen. Deze kreeg toen ook gestalte in het experiment met nieuwe vormen en genres: de reportage, het essay, het pamflet.

Zonder dat de fictie geheel werd verlaten, werd deze toch vaak doordrenkt met feitenmateriaal en kreeg zij soms een sterk documentaire inslag. Al deze elementen kwamen naar voren in de invloedrijke opstand tegen de heersende (litteraire) normen die uitging van de kring rond het tijdschrift Profil in de jaren 1966—68, waarbij de roep om litteraire vernieuwingen steeds meer overging in het credo van litteratuur als politiek strijdmiddel.

De nieuwe namen die in deze jaren doorbraken, de ‘generatie van ‘66’, bepaalden in de navolgende jaren voor een belangrijk deel het gezicht van de Noorse letterkunde en zijn tot op heden produktief. In 1965 kwam de zgn. aankoopregeling tot stand, waarbij het door de Noorse staat gefinancierde Cultuurfonds zich bij elke litteraire publikatie garant stelde voor de afname van 1000 exemplaren ter verspreiding over de bibliotheken van het land. Dit is, samen met andere ondersteunende maatregelen voor schrijvers en boekenwereld, een sterke impuls gebleken voor de opbloei van de litteratuur.

Enkele centrale namen: Tor Obrestad (*1938) koos in de roman Sauda! Streik! (1972), - in een mengvorm van feiten en fictie - partij voor de industriearbeiders, waarmee hij grote ergernis bij de werkgevers wekte; Einar Økland (*1940) met Amatøralbum (1970), een autobiografische presentatie in poëzie en proza van eigen oorsprong, en tegelijkertijd een cultuur- en sociaal-historisch document; Espen Haavardsholm (*1945) met Zink (1971), over de machtsverhoudingen in de Noorse samenleving; Dag Solstad (*1941) met 25, september-plassen (1974), waarin hij Noorwegen ‘onder de gesel van de sociaal-democratie’ behandelt; Kjartan Fløgstad (*1944) met Dalen Portland (1977) en Edvard Hoem (*1950) met Kjœrleikens ferjereiser (1974).

Vooral in de lyriek is men internationaal georiënteerd (b.v. door het werk van B.Brecht, de haikuvorm, en invloeden uit de VS). Tevens is er meer aansluiting bij de Europese modernistische traditie. Oudere dichters zoals de vader van het modernisme in Noorwegen Rolf Jacobsen (*1907) en Olav H.Hauge (*1908) bleven produktief en worden door de jongeren in ere gehouden. De maatschappijkritische auteur Georg Johannesen (*1931) is met zijn strijdvaardige toon en zijn pregnante beeldspraak van veel invloed geweest (o.a. Ars moriendi eller de syv dødsmater, 1965). Jan Erik Vold (*1939) ontwikkelde een haast antipoëtische, de intimiteit van het alledaagse verheerlijkende poëzie in Mor Godhjertas glade versjon, Ja (1968); in zijn werk is de invloed van het zenboeddhisme merkbaar.

Verder zijn van belang Paal-Helge Haugen (*1945) met zijn kleine, half-lyrische, half-documentaire roman Anne (1968) en Stein Mehren (*1935), die tegenover de modernistische ‘gespletenheid’ als levensgevoel een synthetiserende houding stelt. De extreme standpunten van Solstad c.s. wees Mehren af als te dogmatisch; zijn in 1972 verschenen roman De utydelige (De onduidelijken) verwees naar een genuanceerder werkelijkheidsopvatting. Psychologische romans, zij het met dubbele bodem, schrijft Knut Faldbakken (*1941), o.a. Bryllupsreisen (1982). De belangrijkste namen op het gebied van de vrouwenlitteratuur zijn Liv Køltzow (*1945) met o.a. Hvem bestemmer over Bjørg og Unni? (1972), Bjørg Vik (*1935) met Fortellinger omfrihet (1975) en vooral Cecilie Løveid (*1951) met meer experimentele teksten (Tenk om isen skulle komme, 1974), hoorspelen en toneel (Vinteren revner, 1983). De satirische vorm koos Gerd Brantenberg (*1941) in Egalias døtre (1977). Kinderboekenschrijvers van betekenis zijn, naast Espen Hasvardsholm en Einar Økland, de fantasievolle Arild Nyquist

(*1937) met o.a. Reisen til Drammen (1982) en Tormod Haugen (*1945) met Slottet det Hvite

(1980). [drs.W.M.Ouwerkerk]

POLITIEK

Eind jan. 1981 maakte O.Nordli om gezondheidsredenen zijn aftreden als premier bekend. De Arbeiderspartij koos Gro Harlem Brundtland tot zijn opvolger. Zij werd op 4.2.1981 de eerste vrouwelijke regeringsleider van Noorwegen. In april werd zij eveneens gekozen tot voorzitter van de partij, die met haar de interne eenheid hoopte te herstellen en de verkiezingsnederlagen voor de toekomst af te wenden. De parlementsverkiezingen van sept. 1981 werden een groot succes voor de conservatieve leider Kåre Willoch, zijn Conservatieve Partij behaalde 55 zetels, een winst van 14 zetels. De Arbeiderspartij moest elf zetels inleveren en hoewel ze met 65 zetels de sterkste partij bleef in het 155 zetels tellende parlement, was de vorming van een nieuwe linkse minderheidsregering niet mogelijk.

Pogingen tot coalitievorming met andere rechts georiënteerde partijen struikelden over de abortuskwestie, zodat Willoch in okt. 1981 werd beëdigd als premier van een conservatief minderheidskabinet, uitsluitend bestaande uit leden van de Conservatieve Partij. Het was voor het eerst sinds 1928 dat Noorwegen een conservatieve premier kreeg.

Trouw aan de NAVO en vriendschappelijke betrekkingen met de USSR werden door Willoch genoemd als de hoofdpunten van de buitenlandse politiek van zijn regering, die voor het overige vooral oog zou hebben voor de verbetering van de economische situatie. Een als koerscorrectie voorgestelde devaluatie van de Noorse kroon met tweemaal 3 % werd in aug. en sept. 1982 doorgevoerd. De forse devaluatie van de Zweedse munt met 16 % in okt. 1982 en de vermindering van de olie-inkomsten als gevolg van de prijsdaling van de ruwe olie op de internationale markt zorgden voor nieuwe problemen. Om daaraan het hoofd te kunnen bieden, hervormde Willoch in mei 1983 zijn kabinet. Hij vormde met de Christelijke Volkspartij en de Centrumpartij een coalitie, waardoor voor het eerst in twaalf jaar in Noorwegen een meerderheidsregering tot stand kwam. Eind 1983 keurde het Noorse parlement met een meerderheid van één stem de plaatsing van Pershing-2 en kruisraketten goed.

Met de algemene verkiezingen in de herfst van 1985 in het vooruitzicht, zette de regering-Willoch in 1984 een punt achter het bezuinigingsbeleid dat zij sinds 1981 had gevoerd. Die kentering in het beleid werd mogelijk gemaakt door de aanhoudende groei van de economie. De olieproduktie steeg met 14 % tot een totaal van 34,85 mln. t.

In plaats van het verwachte begrotingstekort werd in 1984 een overschot van 17 mrd. kronen geboekt; eind juni kon Noorwegen dan ook zijn laatste buitenlandse schuld van $ 200 mrd. terugbetalen.

Op 23.1.1984 werd de vm. Noorse staatssecretaris Arne Treholt, een ambtenaar op Buitenlandse Zaken, gearresteerd wegens spionage voor de Russische geheime dienst KGB sinds het eind van de jaren zestig. Vervolgens werden op 1 febr. vijf functionarissen van de Russische ambassade wegens spionageactiviteiten uitgewezen.

LiTT. W.Imber, Norway (1980); J.H.Holst (red.), Norwegian foreign policy in the 1980’s (1984).