Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Geestelijk gehandicapte

betekenis & definitie

(ook: verstandelijk gehandicapte, mentaal gehandicapte, zwakzinnige), iemand die toegerust is met onvoldoende verstandelijk vermogen om ten volle verantwoordelijkheid te dragen ten aanzien van de inrichting van het eigen leven. Deze handicap gaat soms gepaard met lichamelijke of zintuiglijke handicaps. Nederland. Het aantal mensen dat in Nederland tot deze groep wordt gerekend, bedraagt ongeveer 125 000 (ca. 1 % van de bevolking).

De handicap vertoont een glijdende schaal van zwakbegaafd tot zeer diep gestoord, waarbij de eerste groep een grote zelfredzaamheid bezit en de laatste soms een bijna vegetatief leven leidt. Uit de definitie blijkt dat iedere geestelijk gehandicapte is aangewezen op een zekere mate van begeleiding, die varieert met de mate van de handicap. Het beeld dat deze steun te zien geeft, is sterk gerelateerd aan de maatschappelijke visie op het verschijnsel zwakzinnigheid. Deze visie werd na de Tweede Wereldoorlog beïnvloed door de algemene aandacht voor het welbevinden van de individuele mens (vergelijk het vastleggen in het Handvest van de VN van de rechten van geestelijk gehandicapten in 1971). Tot die tijd was de geestelijk gehandicapte vrijwel verstoken van enig reëel maatschappelijk aanbod ten behoeve van ontwikkeling van de eigen mogelijkheden. Naast alleen verzorging biedende inrichtingen ontstond toen een genuanceerd pakket van voorzieningen dat steeds beter aansloot bij de gerechtvaardigde wens om te ‘wonen, leren, werken en ontspannen’ op een zo normaal mogelijke, maar zo nodig aangepaste wijze.Met de voorzieningen groeide ook de deskundigheid in het hanteren van het verschijnsel zwakzinnigheid. Vele modellen van aanpak ontstonden, waarbij het voor zich sprekende medisch/verzorgende model werd opgevolgd door modellen waarbij men zich verdiepte in de zwakzinnige als mens. Eerst nog te veel uitgaande van het gangbare menselijke patroon, liepen de studies uit op het normalisatiemodel, waarin men het afwijkende gedrag probeerde om te vormen tot het zgn. normale. Steeds meer in de eigen waarde als mens gelaten, kon de gehandicapte tenslotte gaan rekenen op een begeleiding waarbij zijn persoonlijke verschijningsvorm als mens het uitgangspunt vormde: het humanisatiemodel. Dit model was een stap naar het volgende: het relationele model, waarin men het isolement doorbrak en de gehandicapte zag als een mens met relaties in de hem omringende wereld. Een combinatie van de laatste twee modellen lijkt de meest respectvolle benadering van de zwakzinnige medemens.

Van de kant van de wetenschap spant men zich in ontstaans- en erfelijkheidsfactoren van zwakzinnigheid op te sporen, in de hoop op preventie ervan. Teams voor ‘Vroegtijdige Onderkenning’ zijn op vele plaatsen ingesteld, omdat vroegtijdige onderkenning de levensgang gunstig kan beïnvloeden.

Vormen van voorzieningen:

Wonen. Buiten het oorspronkelijke milieu, veelal het gezin, bestaan twee 24-uurs-voorzieningen en wel:

1. internaten (diep-gestoorden), omvang 50-1200 bewoners;
2. gezinsvervangende tehuizen, ca. 24 bewoners. In toenemende mate ziet men kleinere en meer in de samenleving gesitueerde woonvormen rond deze twee ontstaan, teneinde voor de geestelijk gehandicapte die dit aankan, een soepeler maatschappelijke verkeer mogelijk te maken.

Leren en werken. Beide zijn niet alleen op te vatten als intellectuele ontwikkeling resp. produktie, maar ook als ‘vorming’; ze spelen zich af, soms in combinatie, op de scholen voor Zeer Moeilijk Lerende Kinderen (ZMKL 6-20 jaar), op de dagverblijven voor kinderen en volwassenen en op de sociale (beschermde) werkplaatsen of in het vrije bedrijf. Variaties hiervan, aangepast aan een ernstiger graad van de handicap, vindt men op het gebied van de internaten.

Vrije tijd. Invulling hiervan geschiedt binnen de woonvoorzieningen door de medewerkers, of wel in specifieke ruimten in de maatschappij (waarbij de rol van vrijwilligers zeer belangrijk is). Geïntegreerde deelname in algemene clubs of buurthuizen wordt krachtig gestimuleerd. De financiering van de zorg geschiedt heden, sinds men het charitatieve tijdperk achter zich heeft, uit de algemene middelen en de sociale verzekeringen, terwijl sommige onderdelen, m.n. vrijetijdsbesteding, nog afhankelijk zijn van particuliere bijdragen. Sociale verzekeringen: De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Algemene Bijstandswet (ABW). Verder krijgen sinds 1978 op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) geestelijk gehandicapten een uitkering, afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. O.m. door stijging van de gemiddelde leeftijd zullen voorzieningen ontworpen moeten worden voor bejaarde zwakzinnigen; om dezelfde reden heerst er nu reeds een nijpend tekort aan bestaande typen van voorzieningen. Binnen de kring van betrokkenen wordt, omdat in tegenstelling tot vroeger geestelijk gehandicapte kinderen steeds vaker hun ouders overleven, veel aandacht geschonken aan b.v. de relaties met broers en zusters.

De Sociaal Pedagogische Diensten (gespecialiseerd maatschappelijk werk) vormen de verbindingsschakel tussen de gehandicapten en de voorzieningen en hebben een begeleidingstaak in het vrij onoverzichtelijk zorgpatroon. Het laatste is een erfenis uit het verleden, toen het particulier initiatief en de uitvoering daarvan weinig samenhang en coördinatie vertoonden. De overheid werkt nu aan een overzichtelijk regionaal circuit van voorzieningen.

De rechtspositie. Hoewel in het bezit van dezelfde rechten en plichten als de andere burgers, kan de geestelijk gehandicapte nog steeds niet bogen op een afdoende, aan ieders situatie aangepaste regeling van zijn rechtspositie. Momenteel is alleen bij de wet geregeld de onder-curatele-stelling, waarbij alle bevoegdheden tot handelen hem ontnomen worden, en sinds 1981 de onderbewindstelling, waardoor zijn vermogensrechtelijke belangen beschermd worden. Hiernaast bestaat het vrijwillige zaakwaarnemerschap te zijnen behoeve. Om de lacunes te vullen is in ontwerp de wet op het mentorschap, waarbij aan de mentor slechts die bevoegdheden worden overgedragen die de gehandicapte zelf niet hanteren kan en waarbij de immateriële belangen meer in het vizier zijn.

De sociale positie. Een waardige positie in de samenleving wordt niet gewaarborgd door een formele rugdekking van wetten. De weg van ‘dorpsgek’ naar in de eigenheid geaccepteerd medeburger is nog niet voltooid. M.n. binnen de eerste bestaanscirkel, de ouders en het gezin, kan men de veranderingen in de maatschappelijke visie aflezen aan de hand van de invulling van de ouderlijke verantwoordelijkheid. Het waren de ouders die de tijd rijp vonden om zich in te zetten voor meer genuanceerde voorzieningen. Dit leidde in de jaren vijftig tot hun bundeling in landelijke ouderverenigingen, naar levensovertuiging opgedeeld, maar wel krachtig samenwerkend in een Federatie. Plaatsvervangend voor hun kinderen, eisten zij vervolgens het recht op inspraak in en kwaliteitstoetsing van de voorzieningen, op grond van hun verantwoordelijkheid; ze zagen zich dit recht ook meer en meer toegekend. De ontwikkelingen van een wettelijke regeling van het patiëntenrecht en van het democratisch functioneren van instellingen hangen hiermee samen.

Om integratie in de samenleving niet een loze ideologie te laten zijn, vragen sinds 1977 de ouders om de in de voorzieningen opgeslagen deskundigheden ook ter beschikking te stellen van de (nog) thuis wonende gehandicapte. Voorts vragen zij de overige daar levende hulpvragen van dusdanige antwoorden te voorzien, dat draaglast en draagkracht van de gezinnen in evenwicht gehouden worden. Een naar ieders tevredenheid functionerend gezin geeft ook het gehandicapte kind een normale plaats in de samenleving. Het ontstaan van crisissituaties als (oneigenlijke) reden tot uit-huis-plaatsing kan aldus ondervangen worden en de verdere levensgang van de gehandicapte kan rustig onder ogen gezien worden. Ouders, professionelen en overheid werken sinds 1977 nauw samen ter realisering van deze gedachten.

De Federatie van Ouderverenigingen (waarin vijf verenigingen gebundeld zijn, waaronder één categoriale voor ‘intenaatsouders’) werkt samen met de koepelorganisaties aan professionele zijde in het Landelijk Overleg Zorg (LOZ) voor geestelijk gehandicapten. De benodigde mentaliteitsbeïnvloeding van de samenleving wordt op allerlei wijzen bevorderd, waarbij ook de media een belangrijke rol spelen. [drs.A.Leeman-de Ridder]

LITT. Vademecum. Zorg voor geestelijk gehandicapten (1983).

België. De hierboven voor Nederland geschetste situatie is eveneens typerend voor België. Ook daar zijn de uitgangspunten voor het beleid:

1. normalisatie: dezelfde ontwikkelingskansen als voor elke andere burger;
2. socialisatie: volledige ontplooiing binnen de samenleving;
3. integratie: inschakeling in de maatschappelijke structuren (onderwijs, werk, vrijetijdsbesteding).

Voorzieningen. Het jaar 1967 betekende een keerpunt in de voorzieningen voor de mentaal gehandicapten. De oude bestaande indeling in ‘opvoedbaren’, ‘half-opvoedbaren’ en ‘niet-opvoedbaren’ werd vervangen door een nieuwe indeling: licht, matig en zwaar mentaal gehandicapten. Tevens werd de notie ‘behoeftigheid’ afgeschaft en werd voorzien in de mogelijkheid om een grote verscheidenheid aan diensten op te richten, voor dag

24-uuropvang, voor kinderen en volwassenen.

Dit keerpunt kwam tot stand dank zij de oprichting van het Fonds voor Medische, Sociale en Pedagogische Zorg voor Gehandicapten. Daardoor werden een aangepaste verzorging, behandeling en opvoeding gewaarborgd.

Voor mentaal gehandicapte kinderen zijn er de medisch-pedagogische instellingen, die licht, matig of zwaar mentaal gehandicapten opnemen. Voor volwassenen zijn er de gezinsvervangende tehuizen voor gehandicapten die overdag uit werken gaan, en de bezigheidstehuizen voor gehandicapten die werkonbekwaam zijn, maar zich nog nuttig kunnen bezig houden. Voor de mentaal gehandicapten die intensieve verzorging vereisen, zijn er de zgn. nursinghomes. Naast deze inrichtingen zijn er dagverblijven voor kinderen en volwassenen die ’s avonds thuis kunnen worden opgevangen, alsmede diensten voor plaatsing in pleeggezinnen.

Het onderwijs voor mentaal gehandicapten wordt geregeld door de Wet op het buitengewoon onderwijs. Zij is van toepassing op minderjarigen die ongeschikt zijn om gewoon onderwijs te volgen. Opvoeding en onderricht zijn gericht op de ontwikkeling van lichamelijke en geestelijke geschiktheden ten einde de gehandicapte voor te bereiden op het familiale leven en op de uitoefening van een beroep in een normaal of beschut werkmilieu. Deze vorm van tewerkstelling wordt geregeld door het Rijksfonds voor Sociale Reclassering van de Mindervaliden, waarvoor een invaliditeit van 20 % van de geestelijke vermogens wordt vereist (zie mindervalide).

Een uitgebreid stelsel van tegemoetkomingen voor de mentaal mindervaliden beoogt een billijke bestaanszekerheid te waarborgen, te zamen met specifieke hulp ter bevordering van de revalidatie en de maatschappelijke integratie. Het wettelijk stelsel van de verlengde minderjarigheid regelt op globale wijze de rechtspositie van de gehandicapten in die gevallen waar geen specifieke lastenwaarneming is voorzien.

Mede als gevolg van de staatkundige hervorming van België in 1980 zal er binnenkort worden opgericht een Vlaams Fonds voor Gehandicaptenzorg, dat een betere coördinatie van de bestaande stelsels beoogt, alsmede een herschikking van mensen en middelen naar vroeg- en thuisbegeleiding ter aanvulling van de te veel uitgegroeide residentiële zorg. Tevens wordt gestreefd naar een grotere zelfstandigheid en inspraak van de mentaal gehandicapten. [dr.J.Schrijvers].