Gaviaal - gavial, Gavialis, geslacht van de familie der krokodillen, onderscheidt zich van de overige krokodillen door de zeer aanzienlijke lengte van den bek, die zeer smal is, alsmede door enkele bijzonderheden in den bouw der tanden; het rugpantser bestaat uit hals- en rugschilden; buikschilden ontbreken; aan de voeten komen ontwikkelde zwemvliezen voor. Men onderscheidt tegenwoordig twee soorten. De Gangesgaviaal, Gavialis gangeticus, meer dan 5 Meter lang, met langen, smallen, aan den spits zich verbreedenden snuit, die veel op den snavel van een zaagbekeend gelijkt; 104—110 tamelijk gelijkmatig ontwikkelde tanden, zwak ontwikkelde pooten, aan den staart schubben met in het midden van elke schub een opstaande kam; is aan het bovenlichaam vuil bruinachtig groen, donker gevlekt, aan het onderlichaam groenachtig geelwit; hij bewoont den Ganges en den Brahmapoetra en hun nevenrivieren, den Indus en de Dsjumna; is een vraatzuchtig roofdier, voedt zich met visschen en met de lijken, die de inlanders in de rivier werpen; valt zelfs ook groote zoogdieren, wanneer deze aan de oevers komen drinken, en ook wel menschen aan; zij trekken dezen steeds eerst in de diepte en verdrinken hen alvorens ze op te eten. Het wijfje legt haar eieren in het zand; de jongen zijn bij het uitkomen ongeveer 40 centimeter lang.
De g. is een van de heilige dieren der Hindoes en wordt hier en daar in aan Vishnoe gewijde vijvers door fakirs verzorgd. In de meren van Zuidelijk-Borneo heeft men een kleinere, ietwat verschillende soort, Gavialis schlegeli, ontdekt. Vele fossiele krokodillen van het jura- en krijttijdvak hebben eenzelfden snuit als de G. Zie plaat Krokodillen fig. 2.