Erens (M. J. Frans P. H.), geb. 1857 te Schaesberg, promoveerde in 1888 te Amsterdam tot doctor in de rechtswetenschap, was eenigen tijd advokaat te Amsterdam, daarna griffier bij het kantongerecht te Veghel, 1897-1901, idem te Oostburg, en vestigde zich vervolgens als letterkundige te Schaesberg; hij schreef opstellen, novellen, kritieken in „De Nieuwe Gids”, „de Amsterdammer” enz. Afzonderlijke uitgaven: Dans en Rythmen (1893), Litteraire Wandelingen (1906); Gangen en Wegen (1911), verschillende vertalingen: van Augustinus, Belijdenissen (1903); van Silvio Pellico, Mijne gevangenissen (1906); van Thomas a Kempis, De navolging Christi (1907).
Bovendien een paar brochures: Het Roomsch Katholicisme (1910) en De Heiligen en hunne Vereering in de Roomsch-Katholieke Kerk (1911). Zie over hem: Den Gulden Winckel, 14de jrg.