Donum superadditum - (Lat.), toegevoegde gave. Volgens de R. K. leer, het eerst door Halesius, 13e eeuw, geformuleerd, behoort tot de natuur van den oorspronkelijken mensch de vrije wil en de regeling der gemoedsbewegingen. Daarbij werd als bovennatuurlijke gave door God gevoegd de z. g. oorspronkelijke gerechtigheid (zie BEELD GODS). Hierdoor was de mensch in staat niet alleen op aarde naar behooren te leven, maar ook zijne eeuwige, hemelsche bestemming te bereiken.
Hiermede is gegeven een dubbele opvatting van den mensch: de natuurlijke, voor de aarde genoeg, ook in den vorm van natuurlijke deugd en godsdienst, en de bovennatuurlijke, voor den hemel noodig, bestaande in bovennatuurlijke deugd en godsdienst. Het d. s. werd beschouwd als verliesbaar (door de zonde), de natuurlijke gaven als onverliesbaar. De Hervormers verwierpen deze dubbele opvatting. Zij beschouwen de bovennatuurlijke gave als natuurlijk, d. w. z. als behoorend tot het wezen van den mensch. Daardoor plaatsten zij den mensch hooger. Maar door den val van den mensch aan te nemen, achtten zij den mensch ook dieper gezonken, omdat niet alleen de bovennatuurlijke gave hem daarbij was ontnomen, maar ook de natuurlijke aangetast.