Dit (fr) - kort gedicht van didactischen aard, waaraan niet zelden de naam „conte” gegeven wordt. Het is een voortzetting van het Lat. leerdicht van de Xlle eeuw. Toon en inhoud zijn zeer verschillend: naast moraliseerende, beschrijvende, satirieke en vermanende „dits”, vindt men vele andere, die in verhalenden vorm, zoowel ernstig als schertsend geschreven zijn. Wat ze vooral aantrekkelijk en belangrijk maakt, is het onderwerp, dat meestal ontleend is aan het dagelijksch leven; op geestige wijze lichten sommige ons in over de verschillende beroepen en ambachten, als die van den smid, den bakker, den herbergier, den schoenmaker, den landbouwer; een zeer eigenaardig „dit” leert ons wat men in de Xllle eeuw zoo al koopen kon voor een „maille” (duit); andere sommen de dingen op, die men noodig heeft in het huishouden; weer andere geven de namen van straten, kerken en kloosters van Parijs; een „dit” bevat de straatkreten van de hoofdstad, een ander de uithangborden.
Het „Dit de Cocagne” geeft ons een aantrekkelijke schildering van Luilekkerland, waar de ganzen van zelf aan het spit draaien, de gebraden varkens, met het mes in de zijde, door de straten loopen, de wijn in de straatgoten vloeit, de „Fontaine de Jouvence” aan ieder de eeuwige jeugd verzekert en waar zij het meest verdienen, die het langst slapen. Ook de wijn heeft stof geleverd voor meer dan één gedicht: Zoo wordt in „le Martyre de saint Bacchus”, een geestige parodie op de heiligen-legenden, de marteling, die de wijnstok ondergaat, beschreven. De „jongleurs” (minne- en liedjeszangers) droegen deze korte meestal onschuldig vroolijke stukjes voor in burgergezelschappen. Rutebeuf (1225—1285) is de schrijver van het „Dit de l’herberie” (d. w. z. van de drogerijen), een meesterlijk nagebootste toespraak, in proza en verzen, van een kwakzalver. — Een volledige verzameling van alles wat de middeleeuwen in dit genre voortgebracht heb ben, ontbreekt. — Zie: Gaston Paris, La Litt. franç. au moyen âge, Paris, Hachette, en Gustav Gröber’s uitvoerige behandeling van dit onderwerp in Grundriss der Rom. Philologie II, le Abt., de „Ditdichtung” (p. 819—895).