Aalbes - is de vrucht van de Aalbessenstruik en wordt naar de kleur van de vruchten onderscheiden in Roode, Witte en Zwarte; de beide eerste zijn afkomstig van Ribes rubrum, de zwarte van Ribes nigrum. (Zie Ribes). De roode en zwarte bes hebben in ons land een groote beteekenis voor binnenlandsch gebruik en uitvoer (vooral zwarte). Als plant stelt de roode hooger eischen aan den grond, de zwarte neemt ook lichten zandgrond voor lief. Bekende cultuurcentra zijn voor de roode b.: de Bangert bij Hom, Loppersum (Gr.), Lent e. o., Westland, Z.-Beveland; voor de zwarte Oostelijk N.-Brabant, Z.-Beveland, in Gelderland verspreid. — Het aankweeken geschiedt uit stekken van 25—30 c.M. lengte, die ’s winters gesneden worden, ingekuild bewaard en ’s voorjaars gestoken worden.
Het eerste jaar ontwikkelen zich daaruit wortels en 3 a 4 twijgen; de laatste worden kort ingesnoeid ter verdubbeling van het aantal takken om daaruit het gestel der struik te vormen. Voor den aanplant in het groot gebruikt men meest éénjarige planten, die op losgemaakten grond zóó gepoot worden, dat de plaats, waar het gestel der takken uit den hoofdstam ontspringt, onder de aarde komt. Dit bevordert de ontwikkeling der wortelvorming en van grondscheuten, die ter vervanging van afgedragen gesteltakken kunnen worden gebruikt. Men geeft de roode bessenstruiken op zwaren grond een afstand van 2 M. tusschen de rijen en 1.75 M. op de rij, aan de zwarte bessen geeft men 2.25 M.— 2.50.M. naar beide kanten, men beteelt in de jeugd den grond tusschen de struiken met hakvruchten en mest sterk met stalmest of kunstmest. Op goede oude tabaksgronden in de Betuwe kunnen de roode bessen een opbrengst geven tot f 2000.— per H.A. bruto, die men met zwarte bessen nooit bereikt. Meestal past men de roode en zwarte bessen toe als beplanting tusschen struikvorm appels en peren of tusschen kroonboomen, daar beide eenige schaduw goed verdragen; de teelt op leeg land zal echter beter uitkomsten geven. De snoei der roode bessen geschiedt verschillend. In het Westland laat men 5—6 gesteltakken en neemt men alle langloten daarop weg, kort de jonge toploten tot 10 c.M. in; men behoudt dus op de gesteltakken alleen de kortloodjes.
In de Bangert en de Betuwe „stift” men de struiken, door de naar binnengroeiende langloten op 2 a 3 c.M. in te korten, teneinde aan den voel vruchtknoppen te zien ontwikkelen; vrijstaande langloten wordt een lengte van 8—9 c.M. gelaten ter vertakking, maar het midden der struik houdt men in N.-Holland volledig open en kaal, in de Betuwe minder. Hebben de gesteltakken de gewenschte lengte, dan worden de verlengenissen jaarlijks op het vruchthout teruggesneden. De nieuwere inzichten omtrent deze snoeiing pleiten bij zware bemesting voor minder sterken snoei. De zwarte bes wordt na uitplanting vooral door uitdunning gesnoeid en op ouderen leeftijd door sterk insnoeien op oud hout verjongd. De producten der roode bessen worden veelal in het binnenland verwerkt en verder naar Engeland en Duitschland uitgevoerd; die der zwarte gaan in hoofdzaak versch naar Engeland. Goede variëteiten zijn voor de roode: Tay’s new prolific, Hollandsche geelsteel, St. Anna korfkebes, Loppersumer en Hoornsche; witte komen bijna alleen in particuliere tuinen voor en weinig in handelskweekerijen. Voor de zwarte: Lee’s prolific, Goliath, Hoogendijk Seedling (zeer zacht van schil voor uitvoer), Hollandsche zwarte.
In 1912 waren 1721 H.A. in ons land met deze bessenstruiken beplant en in 1914 werden 2.208.000 K.G. dezer bessen uitgevoerd, van roode (en witte) en zwarte ongeveer ieder de helft. Ook als sierplanten zijn Ribes-soorten in gebruik.