v./m. (mv.), Balanomorpha, een onderorde van schaaldieren, behorend tot de orde Thoracica (een van de 5 orden waarin de rankpootkreeften worden onderverdeeld), ca. 250 soorten omvattend.
(e) Zeepokken zijn ongesteelde, vastzittende dieren, die met een al dan niet verkalkte brede basis op de ondergrond vastgehecht zijn en waarvan het lichaam door een vaak kegelvormige wand van vier of zes onbeweegbare en soms vergroeide kalkplaatjes is omgeven. Deze wand laat bovenaan een opening vrij, die door een soort deksel, bestaande uit vier beweegbare kalkplaatjes, kan worden afgesloten. Door een spleet in het deksel kunnen de sterk gelede, behaarde en enigszins gekrulde rankpoten naar buiten gestoken worden. Met deze poten wordt plankton met het water naar binnen gewaaierd. Zeepokken leven in zee en in brakwater. Zij zijn tot op zeer grote diepten gevonden, maar komen ook veel in de getijzone en iets daarboven voor.
Doordat zij met hun deksel het lichaam waterdicht kunnen afsluiten, kunnen zij een tijdelijke uitdroging (b.v. bij eb) doorstaan. De grootste soorten kunnen tot 26 cm lang en tot 11 cm breed worden. Aan de Ned.-Belg. kust en in het brakke water van Nederland worden verschillende soorten aangetroffen, waarvan de meeste tot het geslacht Balanus behoren. De na de Tweede Wereldoorlog via Engeland uit Nieuw-Zeeland ingevoerde zeepok Elminius modestus heeft zich hier geheel ingeburgerd. →rankpootkreeften.