v. (-en),
1. het werken: de werking van een machine, het functioneren; een toestel in werking brengen, zetten, het van-krachtzijn: de wet treedt 1 jan. in werking, zal van 1 jan. af gelden, worden toegepast; iets buiten werking stellen; beweging: er komt werking in het ijs; wringing: er zit werking in het hout;
2. (natuurkunde) het produkt van een arbeid of een energie met een tijd: de constante van Planck en een impulsmoment hebben de dimensie van een werking .