Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Vreemd

betekenis & definitie

bn. en bw. (-er, -st),

1. niet bekend: angst is hem vreemd, onbekend; ergens vreemd zijn;
2. buitenlands, uitheems: vreemde volken, troepen, woorden;
3. niet vertrouwd, raar, zonderling: alles is nog vreemd voor mij; (spr.) vreemd (staan) kijken; zich voelen als een kat in

een pakhuis; onbekend aan: alle grootspraak is hem vreemd, hij is geen grootspreker; aan iets vreemd zijn, er geen schuld aan hebben;

4. niet verwant: vreemde kinderen opvoeden; vreemd gaan, op seksueel contact uit zijn met een ander dan de eigen partner; in vreemde handen overgaan, eigendom worden van iemand die niet tot de familie behoort; vreemde ogen dwingen, iemand van buiten het gezin heeft vaak meer gezag dan eigen volk; dat heeft hij van niemand vreemd, dat is een familietrek;
5. aan anderen toebehorend: een vreemd paard;
6. verbaasd, bevreemd: vreemd opzien, opkijken.