o., toneel, bestemd voor de brede lagen van de bevolking.
Het volkstoneel beoogt òf alleen amusement te brengen (in het algemeen stukken met scherpe contrasten tussen goed en kwaad en een gunstige afloop voor de nobele held), òf streeft er naar artistieke waardevolle stukken onder het bereik van velen te brengen. Laatstgenoemd streven ontstond m.n. door de invloed van de opkomende arbeidersbeweging tegen het einde van de 19e eeuw. Men wilde toen ook invloed uitoefenen op de keuze van het repertoire en had een voorkeur voor stukken die de eigen levensomstandigheden behandelden. In Duitsland was deze beweging zeer belangrijk. Te Berlijn werd in 1890 de Volksbühne gesticht, die afdelingen had in vrijwel alle Duitse steden. Ook in Nederland bestonden in de jaren dertig en na de Tweede Wereldoorlog gezelschappen die het genoemde doel nastreefden, zoals de Jonge Spelers en het Ned.
Volkstoneel, beide onder leiding van G. P.M.Groeneveld. Het Amsterdamse Volkstoneel, waarvan B.Nooij van 1962-79 de leiding had, brengt vooral werken van H.Bouber, daarnaast van H.Heijermans en J.Fabricius.
Het Vlaamsche Volkstooneel, dat in 1920 door J.de Gruyter werd gesticht, was in de jaren twintig en dertig zeer belangrijk in België. Het Franse Théâtre National Populaire, dat in 1951 zijn ontstaan dankte aan J.Vilar, wil, evenals bovengenoemde gezelschappen, het goede toneel toegankelijk maken voor het grote publiek.
LITT. G.P.M.Groeneveld, Een volkstoneel in Nederland (1947); S.Nestriepke, Geschichte der Freien Volksbühne Berlin 1946-53 (1955); A.van der Plaatse, Herinneringen aan het Vlaamsche Volkstooneel (1960); E.Copfermann, Le théâtre populaire, pourquoi? (1965); K.M.Taylor, People’s theatre in America (1972); J.Hein, Theater und Gesellschaft (1973).