Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Vliegen

betekenis & definitie

(vloog, heeft en is gevlogen),

1. zich met behulp van vleugels in de lucht voortbewegen ( vliegvermogen): de meeuwen vliegen boven zee; hij vliegt niet hoog, munt niet uit door scherpzinnigheid; hoger willen vliegen dan men kan, een hogere staat voeren dan waartoe men bemiddeld is; (gemeenz.) hij ziet ze hij is niet goed wijs; erin vliegen ,
a. tegen de lamp lopen;
b. zich laten beetnemen, de dupe worden;
2. zich met een vliegmachine door de lucht bewegen;
3. een vliegtuig besturen; per vliegtuig vervoeren;
4. zich zeer snel voortbewegen, snellen: dat paard vliegt ervandoor; op iemands wenken vliegen, hem zeer snel gehoorzamen; iemand in het haar (de haren) in gevecht raken; (ook) van een woordenstrijd; de tijd vliegt, gaat snel voorbij; de kogels vlogen hem om de oren;
5. een plotselinge beweging ondergaan: in stukken vliegen;
6. zweven: de vonken vlogen in het rond; (ook) van woorden en uitingen; eruit vliegen, (van personen) ontslagen worden;
7. in brand vliegen, (snel) ontbranden; in de lucht vliegen, door ontploffing uiteengereten worden zodat de delen zich overal heen verspreiden.