v./m. (-en),
1. tweevleugelig insekt uit de onderorde van de vliegen; m.n. de gewone huisvlieg (Musea domestica); (zegsw.) twee vliegen in één klap, twee zaken die men in één moeite kan afdoen, twee voordelen ineens behaald; iemand een vlieg afvangen, hem (in iets) vóór zijn; men vangt meer vliegen met stroop, dan met azijn, met zachtheid wint men meer dan met strengheid; ik ben niet hier om vliegen te vangen, om niets te doen; hij zou (kan) geen kwaad doen, hij is uiterst zachtzinnig;
2. kunstaas in de sportvisserij.