(zond uit, heeft uitgezonden),
1. van huis zenden om iets te verrichten; (van zaken) rondzenden: het uitzenden van nota’s voor de eerste heffing; diners uitzenden, die uit een keuken bij de afnemers bezorgen; (van arbeidskrachten) uitlenen, ter beschikking stellen;
2. van zich doen uitgaan; m.n. door middel van radiogolven verspreiden.