Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Uitzendbureau

betekenis & definitie

o. (-s), organisatie die tegen vergoeding arbeidskrachten ter beschikking stelt voor het doorgaans tijdelijk verrichten van arbeid, anders dan krachtens een met de lener gesloten arbeidsovereenkomst.

Het uitzendbureau is ontstaan uit de behoeften van de moderne arbeidsmarkt, die wordt gekenmerkt door permanente verschuivingen en vraagt om een vloeiende beroepsbevolking, en uit het grote aanbod van tijdelijke arbeidskrachten. Kenmerkend voor de uitzendarbeid is zijn tijdelijkheid en vrijblijvendheid. Uitzendbureaus bemiddelen niet tussen werkzoekende en werkgever. Ze vallen in Nederland dan ook niet onder de Arbeidsbemiddelingswet van 1930. Uitzendkrachten zijn formeel in dienst van het uitzendbureau, dat hen ter beschikking stelt van een opdrachtgever onder wiens materiële verantwoordelijkheid het werk plaatsvindt. De dienstverlening van het uitzendbureau omvat: werving, selectie, vervullen van werkgeversverplichtingen, zoals loonbetaling en betaling van het werkgeversaandeel in de sociale lasten, inhouden en afdragen van loonbelasting en werknemerspremies, begeleiding van uitzendkracht en opdrachtgever e.d.

Het uitzendbureau brengt zijn kosten in rekening aan de opdrachtgever in de vorm van een opslag op de loonsom van de uitzendkracht. Zodra er geen werk beschikbaar is, wordt een uitzendkracht teruggetrokken en vindt er geen vergoeding, maar ook geen loonbetaling meer plaats.

De reputatie van uitzendbureaus heeft sterk geleden door malafide uitleenbedrijven (koppelbaas). Ter bestrijding van deze malafide praktijken kwam in Nederland de Wet op het Terbeschikkingstellen van Arbeidskrachten van 31.7.1965 (Stb. 379) tot stand. Krachtens deze wet werd bij AMvB van

10. 9.1970 (Stb. 410) de terbeschikkingstelling zonder ministeriële vergunning verboden en een algemeen vergunningenstelsel ingevoerd. Aan de vergunning worden voorwaarden verbonden, op de naleving waarvan de loontechnische dienst controle uitoefent. Koppelbazen blijven hun werk evenwel doen, nu onder de naam van onderaannemer: ze stellen niet alleen tijdelijke arbeidskrachten ter beschikking, maar pretenderen ook in te staan voor het economisch resultaat van de door die tijdelijke arbeidskrachten verrichte werkzaamheden, waardoor zij zich aan de wettelijke bepalingen voor uitzendbureaus kunnen onttrekken.
M.n. aan vakbondszijde bestaat daarnaast de vrees dat opdrachtgevers een oneigenlijk gebruik van uitzendkrachten maken en dat het uitzendwezen de vervanging van permanente door tijdelijke arbeidsplaatsen stimuleert. Ook de zwakke rechtspositie van de uitzendkracht is onderwerp van kritiek. De totstandkoming van een CAO voor het uitzendwezen, voor het eerst in 1972, heeft deze rechtspositie wel versterkt.

In België kwam bij de wet van 28.6.1976 een ‘voorlopige regeling van de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het terbeschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers’ tot stand. Uitzendbureaus dienen te beschikken over een vergunning van het Ministerie van Arbeid en Tewerkstelling, dat op langere termijn de arbeidsbemiddeling volledig bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening wil concentreren. Door het feit dat ernstige misstanden echter vrijwel uitsluitend bij illegaal opererende bureaus voorkomen, is die situatie ondanks de nieuwe wet grotendeels onveranderd gebleven.

LITT. W.Alberda, H.J.van de Braak en G.M.J. Veldkamp, Uitzendarbeid: ontwikkeling en verwikkeling (1972); F.C.A.van Haasteren en M.van Overeem, Arbeid à Ia carte (1976); F.C.A.van Haasteren (red.), Uitzendbureaus ter sprake(1977).