Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Uitslaan

betekenis & definitie

(sloeg uit, heeft en is uitgeslagen),

1. naar buiten, van zich af slaan: de vleugels uitslaan; (fig.: gaan vliegen); flink de benen uitslaan, bij het schaatsenrijden;
2. uiteenvouwen, een plaat achter in een boek uitslaan; (bouwkunst) een werktekening of projectie maken;
3. door slaan losmaken, uiteen nemen; door slaan beroven van: iemand een tand uitslaan;
4. door slaan zuiveren, m.n. van stof: een stofdoek uitslaan; dorsen: koren
5. door slaan dun en plat maken, pletten; lood uitslaan tot bladlood;
6. water uitslaan, uit de polder op het boezemwater uitmalen;
7. uiten; vuile taal uitslaan;
8. door slaan blussen;
9. door slaan uit iets breken: een oog uitslaan ;
10. naar buiten komen: de vlammen slaan uit, banen zich een weg naar buiten; oneig. van andere verschijnselen: de vlammen sloegen haar uit, ze kreeg een vuurrode kleur; beschimmelen: de muren

slaan uit;

11. buiten de ruststand treden: de wijzer slaat uit.