(drukte uit, heeft uitgedrukt),
1. door drukken ledigen, uitknijpen, uitpersen: een spons uitdrukken;
2. doven door drukken: een sigaret uitdrukken;
3. te kennen geven, uiten, onder woorden brengen: zijn gedachten uitdrukken; weergeven, een voorstelling geven van: sterk uitgedrukt, met enige overdrijving gesproken; met betrekking tot eenheden van maat, waarde enz.: de waarde, in guldens uitgedrukt.