I. (deed toe, heeft toegedaan),
1. helpen, baten: dat doet aan de zaak niets toe of af; dat doet er niet toe;
2. dichtdoen, sluiten: een raam, een deur toedoen; (fig.) dat doet de deur toe, nu wordt het te gek; ik kan geen oog toedoen, ik kan niet slapen;
II. zn. o., medewerking, hulp; zonder toedoen van, zonder er de hand in te hebben; buiten zijn toedoen.