[Eng.], v. (-s), Angelsaksische ben. voor een militante voorstander van het vrouwenkiesrecht, m.n. aan het begin van de 20e eeuw.
(e) De suffragettebeweging begon in Amerika, waar in 1848 in Seneca Falls in de staat New York de eerste Womans Rights Convention werd gehouden, waar de deelneemsters o.a. protesteerden tegen het feit dat vrouwen geen kiesrecht hadden. In 1869 werden de National Woman Suffrage Association onder leiding van Elisabeth Stanton en de American Woman Suffrage Association op initiatief van Lucy Stone opgericht. Deze fuseerden in 1890 tot de National American Woman Suffrage Association. In de VS voerde Wyoming als eerste staat het vrouwenkiesrecht in (1890). In 1920 kregen alle vrouwen in de VS kiesrecht.
Vanuit Amerika kwam het streven naar vrouwenkiesrecht naar Engeland. Daar had reeds in 1825 William Thompson gepleit voor vrouwenkiesrecht, maar er was weinig aandacht aan hem besteed. In 1867 stelde J.S.Mill bij het tweede wetsontwerp op de uitbreiding van het kiesrecht een amendement voor, waarbij dit werd uitgebreid tot kiesrecht aan vrouwen. Dit werd afgewezen. In 1869 kregen vrouwelijke belastingbetalers kiesrecht voor de gemeenteraden, maar daar bleef het bij. In 1897 werd opgericht de National Union of Woman s Suffrage Societies onder leiding van Millicent Fawcett en in 1903 de Womens Social and Political Union onder leiding van Emmeline Pankhurst.
Vooral de laatste beweging trad zeer strijdvaardig op. De Engelse regering trad tegen de demonstraties op met gevangenneming en de afkondiging van de beruchte Cat and Mouse Act, waarbij de minister van Binnenlandse Zaken gemachtigd werd vrouwen die in hongerstaking waren gegaan uit de gevangenis te ontslaan, maar hen opnieuw te arresteren zodra ze fysiek hersteld waren. Als gevolg van de bij drage die de vrouwen tijdens de Eerste Wereldoorlog aan de oorlogsinspanning leverden, kregen in 1918 vrouwen boven de 30 jaar kiesrecht; in 1928 bij 21 jaar. LITT. T.Lloyd, Suffragettes international (1970).