m. (-ken), samenvattende ben. voor een aantal soorten en ondersoorten wilde geiten uit Europa, Azië en Afrika.(e) De steenbok, Capra ibex, komt in een groot aantal soorten voor in de gebergten van Zuiden Midden-Europa, Azië en Noord-Afrika tot in Nubië. De bekendste vorm is de alpensteenbok, C. ibex ibex, die weer in aantal toeneemt.
Verder kent men o.a. de Spaanse steenbok, C. ibex pyrenaica, op het Pyrenees Schiereiland (zeldzaam geworden), en de Siberische steenbok, C. ibex sibirica, de grootste van alle steenbokken, die ook de grootste hoorns draagt: schouderhoogte 1,05 m (alpensteenbok 0,85 m), hoornlengte 1,33 m (alpensteenbok 1 m). De Abessijnse steenbok of walia, C. walia, wordt of als een aparte soort, of als een aan de Nubische steenbok verwante ondersoort beschouwd; komt nog zeldzaam voor in de prov. Gondar van Abessinië. De verschillende rassen worden onderscheiden op hoorns, kleur en afmetingen. Steenbokken leven op steile rotshellingen tussen 1500—2500 m, in ieder geval meestal hoger dan de gems. Beide seksen dragen hoorns.
Na een draagtijd van ca. 5 maanden worden 1—2 jongen geboren, die meteen al zeer behendige klimmers en springers zijn. In de bronsttijd leveren de mannetjes soms hevige gevechten. LITT. B.Nievergelt, Der Alpensteinbock in seinem Lebensraum (1966).