o. (-s), voetbekleding als bedekking en als sieraad.
Het schoeisel is op verschillende plaatsen en in verschillende tijden ontstaan. In de vroegste tijden bestond het uit een om de voet gebonden stuk dierehuid, geklopte boomschors of plantebladeren. Het schoeisel diende, afhankelijk van het klimaat, als bescherming tegen de hete grond en scherpe doorns e.d. of tegen vocht en kou. De oorspronkelijke modellen van het schoeisel zijn de opanke, de sandaal, de houten sandaal en de schoen. Uit de opanke (die vermoedelijk afkomstig is van Germaanse herders en die nog wel op de Balkan wordt gedragen) ontstond bij de oosterse volken de pantoffel. De houten sandaal wordt in Oost-Azië gebruikt en bestaat uit een houten zool die met windsels of door middel van een teenknop aan de voetzool is bevestigd.
Dit type schoeisel is veelal voorzien van verhogingen door middel van twee gelijke houtblokjes die aan de voor-en achterzijde van de zool zijn bevestigd. Deze sandalen werden tot in de 20e eeuw in Japan gedragen. In Europa waren zij in de middeleeuwen als onderschoentrippen gebruikelijk. Misschien is uit dit type schoeisel het gebruik van verhoogde hakken ontstaan. Na 1600 ontstond dit gebruik gelijktijdig in West-Europa en in Oost-Azië. Omdat men langer wilde lijken of hoger wilde staan (b.v. om beschermd te zijn tegen vocht en/of modder), ging men er soms toe over schoeisel met een zeer dikke zool te dragen.
Voorbeelden hiervan zijn de Griekse cothurn en de bottine van de Venetiaanse vrouw (eind 16e eeuw). Bij de constructie van elegante schoenen, die in Europa en China lange tijd tot de attributen van de hogere standen behoorden, werd in de meeste gevallen geen rekening gehouden met de anatomie van de voet. De eigenlijke schoen werd door de noordelijke volken (Lappen, Eskimo’s en Indianen) gedragen (mocassin). Van de historische ruitervolken (Assyriërs, Perzen, Hunnen) is de rijglaars afkomstig, waarvan de moderne laars en de sportieve schoen (molière) zijn afgeleid. Een variant is de muil, die geen hielbedekking heeft. Deze werd vroeger veelal in huis, maar wordt tegenwoordig ook op straat gedragen.
De schoen vormde in oude tijden een teken van macht en aanzien en fungeerde vaak in religie en rechtspraak als een symbool. In latere tijd werd hij ook opgenomen in de heraldiek. Rond het begrip schoen ontstonden vele spreekwoorden en zegswijzen. Ook werd de schoen gebruikt als geluksteken en als middel om iemand zijn liefde te verklaren.
Reeds in oude tijden bestonden er schoenmakerswerkplaatsen. Op het beroep van schoenmaker werd vaak neergekeken. De schoenmakerswerktuigen zijn eeuwenlang weinig veranderd. In de 19e eeuw werden er schoenmakersmachines (penmachines, naaimachines enz.) uitgevonden, die sindsdien wel verbeteringen ondergingen, maar in principe gelijk bleven. Reeds in de 16e eeuw begon men met het maken van schoeisel in voorraad. De serievervaardiging werd echter pas in de 19e eeuw mogelijk door de opkomst van de schoenfabrieken. Het handwerk werd toen op de achtergrond gedrongen, zodat dit in de 20e eeuw grotendeels werd beperkt tot de vervaardiging van maatschoenen, m.n. voor voeten met afwijkingen.
Voor ernstige voetmisvormingen (veroorzaakt door hetzij een aangeboren afwijking, hetzij een ongeval of ziekte) is orthopedisch schoeisel vereist. Dit wordt naar gipsmodel gemaakt door een hiervoor opgeleide schoenmaker. Aangemeten schoenen worden veelal gemaakt voor voeten met een afwijkende bouw, waarvoor in de schoenfabrieken geen leesten voorhanden zijn.
In het algemeen moet schoeisel aan de volgende eisen voldoen:
1. goede pasvorm (een voet kan door slecht passend schoeisel worden vervormd);
2. goede bescherming (tegen beschadiging van de voet);
3. mogelijkheid tot activiteit van de voetspieren;
4. mogelijkheid tot ongedwongen lopen.
Omdat normaal lopen inhoudt dat de gewrichten van de enkel en de voorvoet zich onbelemmerd kunnen buigen en strekken (afwikkelen), is het dragen van hakken en/of niet-meebuigende zolen in het algemeen ongewenst. Een goede activiteit van de voetspieren kan worden bereikt door het dragen van schoeisel dat door de tenen moet worden vastgeklemd. Dit type schoeisel voldoet echter niet altijd aan de eisen van een goede pasvorm en bescherming van de voet. Sommige klompen, muilen, sandalen en slippers vormen een verantwoord compromis.