Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Rhododendron

betekenis & definitie

plantengeslacht uit de familie Ericaceae, met ca. 1200 soorten heesters of bomen, vooral sterk ontwikkeld in de gebergten van Midden en Oost-Azië (tot 5000 m boven de zeespiegel), maar ook tot in Lapland en in Noord-Amerika, en in de tropen (zelden) op zeeniveau gevonden; in Afrika ontbrekend. Groenblijvend of bladverliezend.

Bloem dikwijls asymmetrisch, trechter-of klokvormig. Blad meestal lederachtig. Meeldraden 5-10, de helmknop zonder aanhangsels en aanvankelijk met een porie openend. Vruchtbeginsel onderstandig. Vrucht droog, bij rijpheid van binnenuit opensplijtend, met vele, vaak gevleugelde zaadjes. Vochtige, vaak beschaduwde standplaatsen en een kalkarme bodem hebben de voorkeur. De indeling in groepen berust o.a. op het voorkomen en het uiterlijk van de beharing of schubjes op de bladonderzijde.Rhododendrons zijn populaire, wereldwijd verspreide sierplanten. Talloos zijn de tuinvariëteiten en hybriden; als azalea worden vele (meestal) bladverliezende soorten aangeduid, b.v. Rhododendron flavum (blad kruidachtig met gewimperde rand, bloem trompetvormig, kleverig), een sierheester uit Oost-Europa en Klein Azië, de zgn. pontische azalea. Deze soort is één der stamouders van de Gentse azalea’s. De zgn. tuinazalea’s stammen vooral af van R. japonicum en R. motte, sierheesters uit Oost-Azië (Azalea mollis). Groenblijvend, met kleine bladeren, overvloedig in het voorjaar bloeiend (in de tuin) zijn vormen en kruisingen van de Japanse azalea, R. obtusum (bloem met 5 meeldraden).

De zo gaarne tijdens de bloei in de kamer geplaatste Indische azalea’s, die niet winterhard en grootbloemig zijn, stammen van R. simsii (Oosten Centraal Azië) af (bloem met 10 meeldraden); er zijn talloze variëteiten. Forse tuinheesters, met bolstaand, leerachtig, blijvend blad komen uit Noord-Amerika: R. catawbiense is een belangrijke ondersoort. Uit Centraal-Europa R. ponticum, overal in West-Europese tuinen met purperen, bruin gevlekte bloemen; lokaal ingeburgerd en tot 5 m hoog.

Als voorbeelden nog R. mucronatum (Japan), die ook in tropische tuinen veel gekweekt wordt (bloemkroon smal, trechtervormig, wit of rood, weinige bijeen). In Indonesische gebergten b.v. R. citrinum (lichtgeel) of R. malayanum (donker, wijnrood) enz. in vochtig bos, of (in de Benelux) als kasplant. Uit China b.v. R. fastigiatum (licht purper, rijk bloeiend) en R. yunnanese (wit of roze, donker gevlekt), uit Birma b.v. R. myrtilloides (heel laag, voor rotstuintjes), uit de Himalaja R. thomsonii (dieprode, grote klokbloemen) en R. campanulatum (wit , roze of rood, schaduw), uit Noord-Amerika b.v.

R. arborescens (wit of roze) en R. calendulaceum (oranje, geel of purper met oranje vlek) of R. viscosum (wit of roze), die bekend staat om zijn heerlijke geur, de laatste drie bladverliezend. Groenblijvend zijn de beide Europese ‘alpenrozen’, R. ferrugineum (donkergroen, van onderen roestkleurig behaard blad) en R. hirsutum (lichtgroen, van onderen bruin beklierd blad). Zeer grote cultures treft men b.v. in de streek rondom Boskoop en rondom Gent.

< >