(repeteerde, heeft gerepeteerd),
1. herhalen, nog eens zeggen of doen; (ook) herhaaldelijk zeggen (om het niet te vergeten);
2. (een toneelof muziekstuk enz. dat ingestudeerd wordt) bij wijze van proef op-of uitvoeren; ook abs.: we hebben tien keer gerepeteerd; een les repeteren; met iemand geschiedenis repeteren, samen instuderen; (ook) ze hem inpompen; als repetitor werkzaam zijn, resp. bij een repetitor studeren;
3. zich herhalen: een repeterend motief; een repeterende breuk.